Zwarte Piet
Een Sint-Niklaassprookje
Door Jozef Boon C.SS.R., (1900-1957)
Illustraties van Jos. Speybrouck, (1891-1956)
Drukkerij - Uitgeverij Lannoo, Tielt, 1934
Tweede uitgave, 1945
Zwarte Piet werd bekroond door de Provincie Antwerpen als beste kinderboek verschenen tusschen 1934 - 1936.
INHOUDSTAFEL
I. - Van een gemeenteraad en een straatlantaarn
II. - Hoe Snip, Snap en Snep bij de reus Holderpatolder in de kuip geraakten
III. - De ongewone reis van de ster met den staart
IV. - Hoe Piet op den aardbol aanlandde en naar Snip, Snap en Snep zocht
V. - Wat er ondertusschen gebeurde met Bollepap, den kok van den reus
VI. - Het wonderbare bezoek
VII. - Hoe Snip, Snap en Snep uit de kuip kwamen
VIII. - Hoe de drie mandekens onder de schouw op Sint-Niklaasmorgen gevuld waren
Korte inhoud:
Holderpatolder was een reus, die midden in het bos in een spelonk woonde. De mensen waren bang voor hem, omdat hij een menseneter was. Sus Molders, die in de gemeenteraad zat bedacht toen het plan om een lantaarn naast zijn spelonk te plaatsen waaraan een bord hing: Staatsgevaarlijk Doodsgevaar! Nu waren de mensen gerust. Tot, op een donkere avond, de reus de lantaarn omver liep en toen was hij verschrikkelijk kwaad geworden.
Dat hoorden de 3 zoontjes van Sus Molders, Snip, Snap en Snep en uit nieuwsgierigheid besloten zij de reus te gaan opzoeken.
Toen zij bij het huis van de reus door het raam naar binnen gluurden, kwam Holderpatolder naar buiten, greep ze vast en bracht ze naar binnen, waar hij zijn keukenhulp Bollepap beval ze in de pekelton te leggen en ze te bewaren voor een souper tijdens de kermis. Sus Molders was ontroostbaar en hing een doodsbericht op aan zijn huis.
Toen het winter was geworden, kwam er een raar ventje met een pinhoed op, een lange tabbaard, vol met sterren bezaaid, en een bril op zijn neus, in het spookhuizeke in het dorp te wonen. Hij heette Jantermanneke en was de sterrenkijker. Hij vertelde de mensen dat er een ster met een lange staart onderweg was naar hun dorp. Op deze ster had hij een manneke zien zitten. De mensen vertelden hem toen de historie van de menseneter, die de 3 kinderen van Sus Molders had opgegeten. Het Ventje ging vervolgens naar meneer pastoor om uitleg te vragen.
Om middernacht kwam Piet, de kleine knecht van Sint Niklaas, uit de hemel neer, gezeten op staart van een ster. Hij landde voor het huis van Sus Molders en zag de doodsbrief hangen. Hij klom naar boven om hem goed te kunnen lezen, maar tot zijn grote schrik kwam er een reus op hem af, die hem stevig vast greep.
Ondertussen paste Bollepap op het huis van de reus. Hij was bang, omdat Jantermanneke hem verteld had dat er een ster tegen zijn kop zou botsen en hem met zijn staart mee zou sleuren naar de hel.
Toen de reus thuiskwam, met Piet in zijn hand geklemd, gooide hij hem naar de kop van Bollepap en beval hem Piet in de pan te braden. Omdat er geen boter in huis was, werd Piet in de schoorsteen opgehangen om gerookt te worden. Daar bleef hij lange tijd hangen zodat hij zwart werd als een neger.
Op zekere dag beval de reus Bollepap een souper op te dienen uit de kuip, met Zwarte Piet als nagerecht. Bollepap zou het regelen met Zwarte Piet, deze was sterker dan de reus gebleken, omdat hij zo'n lange tijd in de schoorsteen hing, zonder te sterven of te stikken. Toen rende Jantermanneke naar binnen en riep: "De ster met de staart is onderweg en zal u meesleuren naar de hel". De reus was niet bang en stak zijn kop uit het raam waardoor er een kleine ster op zijn kop botste en hij bezweek. Toen kwam vanuit de sterrenstoet Sint Niklaas te voorschijn.
Toen de reus weer bij kwam van de botsing met de ster, zag hij Sint Niklaas en Zwarte Piet voor de kuip staan, waarin de 3 jongetjes Snip, Snap en Snep zaten te schaterlachen. De heilige had ze weer tot leven gebracht en wilde ook Piet weer wit maken, maar deze smeekte de Sint zwart te mogen blijven, ter eeuwige memorie van de 3 kleintjes. Sint Niklaas bad vervolgens de Akte van Berouw met de reus en Bollepap en toen het gebed gedaan was, lag de reus stikke dood. Jantermanneke dolf een graf voor hem, onder de lantaarn. Bollepap ging er vandoor, terug naar zijn vader en zijn moeder. Zowas het toch nog goed geëindigd.
Op 5 december zet Sus Molders, ter nagedachtenis aan zijn zoontjes, 3 mandekens gevuld met raap, wortel en een pak tabak, voor de schoorsteen. Toen hij de volgende morgen, 6 december, naar beneden ging, zag hij zijn 3 zoontjes in de mandekens liggen te slapen. Zwarte Piet had ze op het ezeltje van Sint Niklaas gezet en ze zo naar huis gebracht. Daar had hij ze door de schoorsteen neergelaten in de mandekens. Alle drie kregen ze als cadeau van Sint Niklaas een boek met gouden letters, waarin stond hoe men braaf bleef en rein leefde en hoe men goed stierf.
Jantermanneke zei de wereld vaarwel en ging in 't klooster wonen. Sus Molders zou bidden voor bekering van alle zondaren en een weesgegroetje zeggen voor degene die deze wondere historie te boek heeft gezet en verhaald voor de mensen van goeie wil en de kleine kadeekens uit Vlaanderen.
September 1934.
3 Fragmenten uit het boek:
Toen Snip, Snap en Snep dicht bij het bosch gekomen waren, kropen ze langs de droge grachten van den boschkant voort - hun hartje klopte - en ze dachten zich meteen heel groot en heel gelukkig - want ze dachten dat ze in een groot avontuur geraakt waren.
Hier zagen ze dan, dat de lantaarn inderdaad scheef was. Daarnaast de spelonk van den reus en verder het spookhuisje. Al de luiken waren gesloten. Geen levende ziel. Alleen op den drempel van het spookhuisje sliep een zwarte kat. Dat was alles.
Snip speekte in zijn handen, schorste zijn hemdsmouwen op. "Ik moet hem eens zien", zei Snip - en hij kroop op de lantaarn. Snep moest natuurlijk ook iets doen, en ging op 't venster kruipen en Snap ging zijn broerke helpen met heffertje te staan.
Snip beweerde dat hij den reus kon zien, maar was er toch niet zeker van, en om het juist te weten zette hij een neus naar den reus, maar meteen was de deur opengeraakt en de reus grabbelde met zijn groote vingeren naar de drie bengels, zooals een kat naar de muizen. Snip tuimelde eerst naar beneden, maar de reus had hem gauw vast, en Snap werd bijna morsdood plat geduwd lijk de reus hem wilde vastgrijpen. En Snep hing te bengelen met zijn beide voeten in de hand van de reus.
Het spel was Amen en uit. Holderpatolder schokte van 't venijnig lachen en trok met den buit weer binnen, riep zijn keuken-ordonnans, Bollepap, een vet ventje zoo breed als lang, en gooide de drie bengels op de beenhouwerstafel, en gaf daar zijn orders: "Leg ze alle drie in den pekel".
Dat hoorden de drie nog boven hun schrik uit. Ze maakten stil 't voornemen nooit meer te liegen thuis - zeiden stil 'n Akte van Berouw, zooals ze dat in de catechismusles geleerd hadden. - En toen zijn ze alle drie in bezwijming gevallen.
En zoo kwamen alle drie in den pekel.
- "Juist genoeg voor een souper" zei den menscheneter. "Dat is voor later, dat is voor de kermis".
En alles was weer vergeten en gedaan.
En Sus Molders liet met veel lamentatie een doodsbrief plakken op zijn deur:
Ter lafenis der ziel van
Snip, Snap en Snep
kinderen van Sus Molders
door ongehoorzaamheid in het gevaar gekomen
en alle drie wreedelijk door
den reus opgevreten.
God vergeve hunne schuld.
Hebt compassie met hen.
Dat hunne beenderen in vrede rusten.
Sint Niklaas, bid voor hen.
Wat hebt ge daar mee? zei Bollepap - dat was precies gezegd of hij een zielzalige vermaning ging geven aan den reus.
- Hier zie, mooie vangst, en de reus grinnikte appetijtelijk - 'n wonder manneke, dat bezig was langs de daken van de huizen te kruipen - met één slag had ik hem.
Het was Piet die vanwege Sint Niklaas uit den hemel gezonden was om de huizen waar kinderen waren te bezoeken. De goeie Piet rilde van de kou maar veel meer van de danige bibberatie. De reus had hem in de vuist met zijn haar en Piet probeerde nog eens, nu Bollepap erbij was, te smeeken, in naam van zijnen meester, wiens naam hij niet noemde, hem los te laten, en dat hij, de reus, erom gezegend zou zijn - en dat er heel wat zou kunnen gebeuren moest hij hem iets kwaad doen.
Maar de reus pakte zijn zwier en gooide Piet - ach, de sukkelaar, - naar den kop van Bollepap. Braad hem in de pan, zei de reus. En Bollepap begon te zweeten van den hevigen schrik. Bollepap kon geen woord meer zeggen. Hij dacht op de ster met den staart die tegen zijn kop zou botsen, zoo had Jantermanneke gezegd.
- Ik heb geen boter meer om dien kerel te braden, zei Bollepap.
- Dan maar margarine, zei de reus kortweg.
- Alles is op, zei Bollepap, en hij verslikte zich bijna.
- Wel, rook hem dan onder de schouw.
Zoo werd gedaan. Piet hing boven het houtvuur in de schouw. En ze konden hem maar niet doodkrijgen. Hij hing daar al dagen. Hij werd zwart als 'n negertje. Bollepap, die in den grond een goeie vent was, bracht hem, als de reus weg was, nu en dan 'n beetje te eten. En Piet vertelde dan van schoonere dingen dan wat Bollepap gewoonlijk zag en van schoonere zielen en schoonere daden.
Ja, toen Sint Niklaas vol witte licht met zijn langen witten baard en zijn gouden mijter en zijn gouden staf binnengestapt was, ging hij recht naar Zwarte Piet, en Piet zei goeien dag tegen den Sint zooals men dat tegen oude kennis zegt, en natuurlijk de Sint had niet noodig aan den koordekens knoopen te gaan losfutselen, dat gaat vanzelf bij heiligen, en daar stond Piet: het schijnt dat Sint Niklaas eerst erg moest lachen als hij zijn goeien Piet daar zoo zwart zag staan.
Dan, op een loopken hadden ze uit den donkeren kelder de vleeschkuip gehaald - en ja, toen ze boven kwamen had Sint Niklaas de drie baaskes reeds doen verrijzen en ze frisch en gezond gemaakt waar ze dood waren en in den pekel gelegd. Ja, heiligen kunnen dat gemakkelijker. Onze Lieve Heer is met hen. Zoo was dat alles zoo gauw gebeurd - en ze wisten nog niet goed hoe dat allemaal kwam en hoe 't gegaan was.
Snip, Snap en Snep konden nog niet veel zeggen, ze hadden te veel kijkens naar Sint Niklaas allereerst, en naar dien Zwarten Piet die hen met zijn zwart snoetje deed lachen.
Toen zei meteen Sint Niklaas tot Zwarte Piet dat hij hem met één benedictie weer gansch wit zou maken: maar Zwarte Piet smeekte Sint Niklaas te mogen zwart blijven ter eeuwiger memorie van de drie kleintjes die zoo deerlijk tot kipkap gehakt waren en nu verrezen waren door de goedhartigheid van den grooten Sint Niklaas.
En Sint Niklaas zei dat het hem zoo goed was.