Winter
Geschreven en geïllustreerd door
Rie Cramer
Uitgave van W. de Haan - Utrecht
Omstreeks 1914 - 1920
Serie boekjes over de jaargetijden:
Lente
Zomer
Herfst
Winter
Eén versje per bladzijde met een getekend plaatje op de naastliggende bladzijde van de schrijfster. Uitgevoerd in de kleuren Groen, zwart, bruin en wit.
Versje uit het boekje:
Wiesje, wil jij rijen,
Wil jij rijen gaan?
Jij en ik, wij beien,
Eéns de heele baan?
'k Zal jou wat vertellen:
Als je rijdt met mij,
Koop ik ulevellen
Voor ons allebei.
Maar rij jij met Pietje
Voor een derde keer....
Deel ik met Marietje
En 'k vraag jou nooit weer.
December
Wintermaand
Tekeningen en versjes van
Rie Cramer
Uitgever G.B. Van Goor Zonen - 's Gravenhage, 1938
Uit de reeks maandprentenboeken
Reeks Maandprentenboeken verschenen in 1938 en 1939:
Januari - Louwmaand
Februari - Sprokkelmaand
Maart - Lentemaand
April - Grasmaand
Mei - Bloeimaand
Juni - Zomermaand
Juli - Hooimaand
Augustus - Oogstmaand
September - Herfstmaand
October - Wijnmaand
November - Slachtmaand
December - Wintermaand
December - Wintermaand
December brengt ons na elkaar
Sint Niklaas, Kerstmis en Oud jaar.
Sinterklaasavond
Sinterklaas heeft in een boekje
Allerhande dingen staan,
Of een kindje dikwijls stout was
Of het heeft zijn best gedaan.
En je kunt zo gek niet denken
Of hij weet wat er gebeurt:
Dat Marietje elken morgen
Weer opnieuw bij 't opstaan zeurt.
Of dat Jetje niet wil eten
En zo treuzelt bij 't ontbijt.
En dat Jan zich niet wil wassen,
En nog altijd nagels bijt,
En zijn zusje steeds blijft plagen,
En nog wel eens vecht met Chris,
Of dat Miesje jam gesnoept heeft
En een kleine knoeipot is.
Sinterklaas weet alle dingen,
Ook... dat Jootje heeft gejokt!
En dat Bert niet goed kan delen
En alleen zijn lekkers schrokt!
Sinterklaasje lacht een beetje,
En hij schudt zijn grijze hoofd.
"'k Wil er niet te veel van zeggen,
Als je beterschap belooft."
De Kerstboom
Wij hebben een boom,
Wij hebben een boom,
En wij mochten helpen versieren,
Wij hebben de zilveren sterren geplakt,
En slingers van gouden papieren.
Wij hebben appels en noten verguld,
En dennenappels bij vrachten.
Vanavond steekt moeder de kaarsjes aan,
Vanavond mogen wij binnen gaan,
Ik kan haast zo lang niet meer wachten.
Kerstavond
Nu is het Kerstmis, overal
Glanzen de gouden lichtjes.
De kinderen staan in een kring
Met stralende gezichtjes.
Daar buiten is het koud en guur,
De wind waait langs de landen.
Maar binnen aan den kerstboom staan
De kaarsjes stil te branden.
Tussen het donker dennengroen
Glimmen de glazen dingen,
En in een kring staan om den boom
De kinderen en zingen.
Rut Wijgant
Door
Rie Cramer
Met illustraties van de schrijfster
Uitgever G.B. Van Goor Zonen - 's Gravenhage - Batavia, 1947
Leeftijd 8 - 10 jaar
Korte inhoud:
Sinds het huis van de negenjarige Rut Wijgant op 14 mei 1940 door het bombardement op Rotterdam verwoest werd, woont hij met zijn moeder, zusje Lies en hond Lex bij opa en oma in Den Haag. Zijn vader is in Amerika, waar hij al voor de oorlog voor zaken naar toe was gegaan. Nu kan hij niet meer terugkomen, doch via het Rode Kruis ontvangen ze nog wel zijn brieven.
Rut houdt erg veel van dieren. In een glazen bak houdt hij witte muizen, hij noemt ze Piep en Fiep. Ook de vogels in de tuin zijn zijn vrienden. Zijn grootste vriend echter is meneer Rovius, die hij eens in het bos ontmoet heeft, toen Lex en de hond van meneer Rovius elkaar waren aangevlogen. Voor de schrik had meneer Rovius Rut toen mee naar huis genomen, waar hij van mevrouw Rovius een groot glas limonade had gekregen. Toen had Rut het kamertje gezien van Rob, hun zoon, die gevallen was op de Grebbeberg op 12 mei 1940.
Tijdens een strandwandeling van Rut en meneer Rovius, vinden ze een mijn op het strand. Vier kinderen staan er om heen, meneer Rovius beveelt de kinderen niet aan de mijn te komen en naar huis te gaan. Doch twee jongens lachen hem uit en als Rut en meneer Rovius verder lopen, horen ze een ontzettende knal. De mijn is tot ontploffing gekomen en heeft de twee jongens gedood. Rut is hierdoor erg overstuur, alles wat hij in Rotterdam tijdens het bombardement heeft meegemaakt komt weer terug. 's Nachts kan hij niet slapen, omdat zijn moeder niet thuis is. Pas als moeder thuiskomt slaapt hij in.
De volgende dag vertelt moeder dat ze gaan verhuizen naar oom Dick, de broer van vader, die op de Veluwe woont in een groot huis, met zijn 2 jongste kinderen. Zijn vrouw is overleden en zijn 2 oudste kinderen zijn in Indië. Moeder zal nu het huishouden bij hem gaan doen en Rut en Lies krijgen nu ieder een eigen kamertje. Zo neemt Rut afscheid van opa en oma en meneer Rovius.
Nu breekt er een heerlijke tijd aan. Rut kan goed opschieten met Pim, zijn nichtje. Ze spelen veel buiten in het bos, waar Rut de vogels bestudeert en hij leert er nu ook fietsen. Op zijn verjaardag krijgt hij van oom Dick een fiets en van moeder een horloge. Ook is er een brief van vader en een pakje van meneer Rovius. Als Rut het openmaakt blijkt er een Zeiss kijker in een leren etui in te zitten. Aan de riem zit een zilveren plaatje waar in gegraveerd staat: "Rob Rovius, geboren 18 Augustus 1920, gevallen 12 Mei 1940".
In de brief staat "dat de kijker van Rob, nu voor Rut is, omdat Rut net zo'n liefde voor plant en dier en alles wat leeft heeft, als Rob dat had. En als je dat hebt, dan kun je niet haten. Liefde voor het leven zal zelfs de haat van deze tijd overwinnen".
Het was het grootste geschenk, wat Rut ooit gehad heeft en hij zou zijn best doen om het waard te zijn!
Fragment uit het boek:
Toen zag hij een rond zwart ding, als een vreemd zeebeest, dat aangespoeld was tot vlak bij het strand. Jongens stonden er omheen, het leek wel iets bijzonders. Hij wou ook gaan kijken, maar meneer Rovius hield hem terug.
"Geen sprake van. Een mijn. Loop door Rut, ik haal je zo wel in. Neem de honden mee."
"Hè, mag ik niet - " begon Rut, maar meneer Rovius schudde zijn hoofd. "Maak dat je weg komt. Doe wat ik je zeg Rut, begrepen?"
Ja, toen moest hij wel gehoorzamen natuurlijk. Hij nam Max aan de halsband, want die wou zijn baas na. Maar hij bleef telkens omkijken en achterstevoren lopen. Hij hoorde meneer Rovius al uit de verte roepen: "Afblijven jongens! Gevaarlijk goedje. Ga uit de buurt."
Een lange slungel begon te jouwen. "Hoor die! Waar bemoeit die vent zich mee." Die vent! Dat zei hij van meneer Rovius! Wat meneer Rovius verder zei, kon Rut niet verstaan. Maar hij zag dat de twee kleine jongens hard wegliepen naar het badstrand toe en eindelijk schenen de twee groteren ook door te lopen, al bleven ze schelden.
Toen meneer Rovius hem ingehaald had zei hij:
"Je kunt nooit weten wat er gebeurt. Die losgeslagen mijnen zijn geen speelgoed. het is heel gevaarlijk om er aan te morrelen."
"Wat gaan ze nu doen?" vroeg Rut.
"Politie waarschuwen," zei meneer Rovius. "Hij ligt gelukkig een flink eind van het badstrand af. En als die grote slungels er nu maar verder met hun handen af blijven, dan dreigt er geen gevaar bij zo'n kalme zee."
Maar ze waren nog geen zestig meter doorgelopen, of daar daverde dreunend een slag, zó geweldig, dat Rut zich dodelijk verschrikt tegen zijn vriend aandrong. Max jankte even en ging zitten, de oren in de nek, wachtend wat zijn baas zou gaan doen. Maar Lex dacht zeker weer aan Rotterdam en zette het op een lopen, zo hard hij kon.
Meneer Rovius maakte zich los.
"Wacht hier Rut. Ik ben dadelijk terug."
Maar Rut schudde zijn hoofd. Hij zag wit tot in zijn lippen. "N-nee" - Meneer Rovius bedacht:
"Zorg dat Lex niet wegloopt. Gauw! Ga hem achterna."
Dat hielp. Rut kon Lex toch niet in de steek laten! Hij liep op een sukkeldrafje in zijn richting, maar zijn knieën knikten en hij had een rare kinderstem toen hij riep: "Lex - hier - Lex - "
Meneer Rovius ging terug naar de mijn. Hij riep nog even: "Wacht maar hier vent, ik kom je halen." Het duurde een hele tijd voor Rut zijn hond weer had. Lex was eindelijk, trillend over heel zijn lijf, blijven zitten. Rut nam hem zwijgend aan zijn zakdoek. Toen ging hij meneer Rovius na.
Hij dorst niet alleen te blijven op dat wijde strand. In de verte zag hij een heleboel mensen. Er was ook al politei bij, die hadden de kleine jongens zeker gewaarschuwd. Ze bogen zich over iets op de grond. Toen kwam meneer Rovius terug uit de groep. Hij knikte tegen Rut en pakte hem bij de arm. "Wel, heb je Lex gevonden?"
"Zijn.... zijn die jongens.... is die jongen dood?"
"Kijk maar niet - " zei meneer Rovius, net als Moeder toen in Rotterdam gedaan had.
Rut keek toch eventjes. Er was een groot gat in de grond. Hij zag tussen de benen van de mensen iets op het strand liggen, dat niet bewoog. "Is hij dood?" herhaalde hij.
"Allebei," zei meneer Rovius kort. "Als ze er toch ook maar af wilden blijven! Hoe dikwijls wordt er niet tegen gewaarschuwd!"
Rut beefde zo, dat hij nauwelijks lopen kon. Toen ze eindelijk op de brede boulevard stonden, begon hij ineens te huilen.
"Ik w-wil niet h-h-huilen" - snufte hij. "Ik-k-k-kan 't n-niet helpen" -
"Huil maar gerust," zei meneer Rovius en legde zijn arm om hem heen.
Het land van Sinterklaas
Door
Rie Cramer
Printed in Holland, ca. 1947
No. 567
G.A. f 0,85
Korte inhoud:
In Spanje, op de dag dat Sinterklaas naar Holland zal vertrekken, brengt Zwarte Piet hem, na het ontbijt van een kop dampende chocola, speculaas en een stuk banket, een zak met brieven van de kinderen. Er is een brief bij van Anneliesje, zij schrijft: "Lieve Sint, ik kan niet lopen, want mijn beentje is ziek en ik wil u zo graag zien, als u door de straten rijdt. Wilt u alstublieft bij ons binnenkomen, als u over de daken rijdt. Ik woon in de Kokerstraat en er hangt een rood geruit gordijntje voor het raam en er is een platje achter. U hoeft alleen maar tegen de ruit te kloppen, dan kan ik u zien."
"Daar zullen we aan denken,"sprak Sinterklaas.
Het speelgoed wordt nu ingepakt en kisten vol vrijers, letters, harten, chocolafiguren en marsepeinen biggetjes worden in de boot geladen en dan vertrekken ze naar Holland, waar ze, in de haven aangekomen, door gezang van de kinderen verwelkomd worden.
Die nacht kunnen de kinderen haast niet slapen van spanning. Ze hebben hun schoentjes, gevuld met hooi, of wat brood voor het paard, bij de schoorsteen gezet. Ook Anneliesje ligt die nacht wakker, ze heeft het gordijntje opengeschoven en dan, plotseling, ziet ze Sinterklaas! Hij stapt naar binnen en vraagt haar hoe het met haar beentje gaat. "Ik mag alweer een beetje lopen," zegt Anneliesje blij.
"Ik kom je halen," zegt Sinterklaas, "je mag mee op mijn paard."
En voordat Anneliesje wist wat er gebeurde, tilde hij haar op en zette haar achter zich op het paard. Toen sloeg hij zijn warme mantel om haar heen en daar gingen ze, over de daken naar het droompaleis van Sinterklaas.
In een grote zaal van het paleis ziet Anneliesje het prachtigste speelgoed staan. Nu mag ze iets uitkiezen. Ze kiest eerst een mooie pop, doch als ze opeens een klein wit poesje ziet lopen, heeft ze dat toch het aller, aller liefste.
Als Anneliesje 's morgens wakker wordt, staat daar voor haar bedje een mandje, waarin het kleine, witte poesje ligt te slapen. Ook heeft haar oude pop een nieuwe jurk aan en vindt ze nog op haar deken allerlei lekkers liggen: suikerbeesten, een hart van borstplaat en ook een mooi kleurboek met een doosje kleurkrijtjes.
Hoe kan dat nu? Was het maar een droom geweest? Anneliesje kan zich niet herinneren dat Sinterklaas haar heeft thuisgebracht. Maar het witte poesje had ze toch zelf gekozen? Dus het moest toch echt zijn geweest!
"Dank u verbazend maljoen maal, Sinterklaas!"roept ze dan zo hard als ze kan. Als moeder binnenkomt en haar vraagt of ze blij is met het poesje, zegt ze: "Ik heb hem toch zelf gekozen, en ik noem hem "Klaasje!"
Sinterklaas hoorde het en hij knikte tevreden.
Fragment uit het boek:
Ook Anneliesje had die nacht wakker gelegen in haar kleine kamertje. Ze had, zittend in bed, braaf gezongen van: Zie de maan schijnt door de bomen en van: Sinterklaasje bonne-bonne-bonne, en ze had Moeder gevraagd: "Denk je wel dat ik Sinterklaas zelf zal zien?"
"Dat weet ik niet," had Moeder gezegd. "Hij heeft het misschien wel veel te druk om bij alle kindertjes te kunnen komen, maar ik denk wel dat hij je een cadeautje sturen zal. Misschien wel een nieuwe jurk voor pop Christien of een kleurboek." Maar dat vond Anneliesje toch niet helemaal hetzelfde. Ze bleef zo lang ze kon liggen kijken naar het raam. Het gordijntje was weggeschoven, ze zag een stukje van de schoorsteen en de maan. Die scheen zo helder dat ze haar ogen dichtkneep, eventjes maar. En…….. toen ze die weer opendeed…. Toen zat ze rechtop in haar bedje, want daar was Sinterklaas! Ze zag hem heel duidelijk. Hij maakte zijn paard vast aan de schoorsteen en lachte haar toe. En toen schoof hij het raam hoog op en kwam naar binnen, - zo maar ineens stond hij naast haar bedje en zei: "Dag, Anneliesje, hier ben ik dan."
"Dag, Sinterklaas," zei Anneliesje verlegen en toen werd ze helemaal stil. Ze was vergeten wat ze allemaal had willen zeggen, ze keek met grote ogen naar de oude Sint en haar hartje klopte.
"Hoe gaat het met je beentje?" vroeg hij. "Goed," zei Anneliesje, al was dat niet helemaal waar. En toen opeens was ze niet verlegen meer en ze zei: "Ik ben zoblij dat U gekomen bent en dat ik U zelf kan zien. Want ik mag al weer een heel klein beetje lopen, maar de trap kan ik nog niet af.
"Juist," zei Sint, "daarom kom ik ook."
Hij keek om zich heen en dacht dat hij nog nooit zo'n gezellig kamertje gezien had. De pop Christien lag naast Anneliesje in een schoon nachtponnetje en voor het raam bloeide een geranium. "Ik kom je halen," zei Sinterklaas. "Met mij kun je mee zonder dat je de trap afhoeft."
"Hoe dan?" vroeg Anneliesje.
"Je mag mee op mijn paard," zie Sint.
"Heus?" vroeg Anneliesje ongelovig. Maar bij Sinterklaas kan alles. Voor ze nog goed wist wat er gebeurde had hij haar op zijn paard getild en sloeg zijn mantel warmpjes om haar heen. "Hop," daar gingen ze! Over de daken, zo maar door de lucht!