Niksnutje en Raretoet
Geschreven door Rie Hansen
Met illustraties van Marten Toonder, (1912-2005)
Uitgever G.B. van Goor Zonen - 's Gravenhage - Batavia
Uitgegeven ca. 1942
Korte inhoud:
Minstens 6000 jaar geleden, leefde er een jongetje, waarvan niemand wilde houden. Zijn vader, zijn moeder, zijn broertjes, zijn zusjes en al de buren vonden dat hij nooit iets goed deed en daarom noemden ze hem "Niksnutje".
Op een dag besluit Niksnutje van huis weg te lopen om Kabouter Raretoet op te gaan zoeken. Raretoet, de Wind-kabouter, vervult alle goede wensen en daarom dacht Niksnutje dat Raretoet hem wel zou willen helpen om een Iets-nutje te worden.
Raretoet was meestal onzichtbaar, alleen 't uur ná middernacht kon je hem zien en spreken. Dan zat hij stil te schrijven op zijn boomschorsrol. Behalve goede wensen vervullen, blies Raretoet ook. Hij blies de tobberijen, van mensen die het niet prettig hadden, weg. Door al dat blazen had hij een gezicht gekregen als géén ander en zó was hij aan zijn naam gekomen.
Op zoek naar Raretoet maakt Niksnutje vele vrienden onder de dieren van het bos. Als hij uiteindelijk Raretoet ontmoet, geeft deze hem de nieuwe naam "Hònderd-nutje" en belooft hem eens Koning "Duizend-nut" te worden. Daartoe moet Honderdnutje op weg gaan over de grote Tranenplas naar de Onbekende Stad, waar hij vier "ongelofelijke" prinsessen en hun vader de Koning ontmoet. Er is nog een vijfde prinses, Sproetélia genaamd, maar zij heeft zoveel sproeten, wel drie-honderd-vijf-en-zestig, dat zij niet in aanmerking komt om haar vader op te volgen, als deze tot Keizer benoemd wordt in een ander ver land.
Dan vertelt Honderdnutje de betekenis van deze sproeten: Drie-honderd-vijf-en-zestig sproeten, dat is één sproetje voor elke dag van 't jaar en sproetjes zijn....... Zonnegroetjes! Wat zal het volk dan gelukkig worden met haar als Koningin Zonnegroetje!
Dan komt Raretoet aangewaaid en kroont Honderdnutje tot Koning Duizendnut. Die dag trouwt hij met Koningin Zonnegroetje en keert, met haar, nog éénmaal naar zijn ouderlijk huis terug. Hij vergeeft zijn ouders en neemt ze mee, samen met zijn broertjes en zusjes en alle buren, om bij hem en Zonnegroetje in het paleis te gaan wonen.
Fragment uit het boek:
Ze gingen met z'n vijven de marmeren trap op. De Koning, prinses Sproetélia, Honderdnutje, de kat en de hond. Ze kwamen in de zaal met 't purperen tafelkleed. De prinsessen die iets ongelofelijks hadden, zaten er nog. Ze bleven stokstijf zitten en zeiden hardop tegen elkaar: "Hm, de Bemoeial!"
Verder zeiden ze niets en deden ze niets. Maar Honderdnutje maakte viermaal een diepe buiging en bleef toen naast de stoel van de Koning staan.
De Koning keek boos naar zijn vier ongelofelijke dochters en wees Honderdnutje een zetel aan recht tegenover hem. En voor de kat en de hond liet hij bankjes komen. Daar mochten ze op zitten.
Toen zei de Koning: "Honderdnutje, ik zit in grote moeilijkheden. Je weet dat ik Koning ben van 't Verre Land. Maar nu moet je weten, dat ik Keizer ben geworden in een ánder Land. En als 't nu mogelijk was hier een van m'n dochters Koningin te maken, dan was alles zo in orde. Maar dat kan niet en daarom heb ik zorg en verdriet en m'n onderdanen ook.
"Zoudt U me kunnen uitleggen waarom een van de prinsessen geen Koningin kan worden, mijnheer de Koning", zei Honderdnutje.
"Natuurlijk, Honderdnutje", zei de Koning. "'t Komt, omdat al m'n dochters iets "ongelofelijks" hebben. Daar heb je nu prinses Klimpaal. Dáár, die ongelofelijk lange en ongelofelijk magere. Ze heeft eigenlijk een andere naam, een veel mooiere. Maar m'n onderdanen gebruiken die naam nooit. Ze zeggen eenvoudig prinses Klimpaal. Ik vind dat wel niet prettig, maar ik ben er niet boos om, want, Honderdnutje, ze lijkt op een Klimpaal, dus is 't een eerlijke naam.
M'n ongelofelijk lange en ongelofelijk dikke dochter noemen ze "de Toren". Dat is ook een eerlijke naam. Want ze kijkt over alles en iedereen heen.
De ongelofelijk kleine en ongelofelijk dikke prinses hebben ze prinses Poffer genoemd, en de ongelofelijk kleine en ongelofelijk dunne, die noemen ze 't Augurkje. Vooral ook, omdat ze vaak net zo scherp is als een zure augurk.
Natuurlijk zou ik 't vervelend vinden als andere Koningen hoorden, dat hier een Poffer of een Toren of een Klimpaal of een Augurkje op de troon zat. Maar wat kun je er aan doen als je van die ongelofelijke dochters hebt?"
"Dat kan ik me voorstellen", zei Honderdnutje. "En mag prinses Sproetélia.......
"Sst.....ssst......Sproetéééélia!!! Ssst.........sssst........ooooooh!!!" zeiden de vier prinsessen en de Koning keek een beetje bedrukt. Maar prinses Sproetélia lachte en riep: "Honderdnutje, ik heb er drie-honderd-vijf-en-zestig! Drie-honderd-vijf-en-zestig sproeten!"