Van een Jongen met een Toverpaard
Geschreven door Marianne Jurgens
Met 126 tekeningen van A. Bonifas
Uitgeverij "De Sleutel" - Antwerpen - Amsterdam
2e druk, 1946
Voor het eerst uitgegeven in 1945
Dit boek voor kinderen van 8 tot 12 jaar werd in 1944 geschreven.
Opdracht voor in het boek: Voor mijn kinderen
Marianne Jurgens is het pseudoniem van J.J. Quakernaat-Hilverda
Andere boeken van Marianne Jurgens:
Loekie Hoogwaard, 1944
Loekie onder de mensen, 1945
Tjoep Kroon, 1948
Korte inhoud:
De tienjarige Jan vindt in de werkplaats van zijn vader, die timmerman is, tussen de houtkrullen een schaakstuk: Een zwart paard. Tot zijn verbazing leeft het paard en kan het spreken.
Hij stopt het in zijn zak en geeft het te eten. Dan komt er een man in de werkplaats, die Jan's vader de opdracht gegeven heeft een doos voor zijn schaakstukken te maken. Hij is woedend als hij merkt dat het zwarte paard verdwenen is. Jan neemt het paard in zijn zak mee naar school en hij is bang als hij merkt dat de man hem volgt.
De man blijkt de tovenaar Merijn te zijn. Hij wil het paard hebben. Als het het paard echter lukt om drie dagen uit de handen van Merijn te blijven, zal hij groot worden en gouden vleugels krijgen waarmee hij weg kan vliegen. Net op tijd, midden in de schoolklas, gebeurt dat. Jan klimt op zijn rug en samen ontsnappen ze aan tovenaar Merijn.
Ze gaan op weg naar verre landen. Onderweg tovert het paard, door twee maal op de grond te stampen, gedekte tafels met heerlijk eten en drinken, zodat ze geen honger lijden. Die toverkracht verliest het paard, als Jan onwaarheden vertelt over het paard tegen mensen die op het land werken. Nu is het een gewoon paard geworden, dat niet meer kan toveren en kan praten. Hoe komt Jan nu weer thuis?
Ze moeten gaan werken om geld voor voedsel te verdienen. Op een dag gaan ze naar de markt, waar de Kalief zwarte paarden komt kopen. Als de Kalief het paard van Jan ziet, omarmt hij het paard. Het is zijn betoverde zoon prins Hassan!
De Kalief neemt Jan en het paard mee naar zijn paleis en daar wordt het paard weer terug in prins Hassan getoverd, door een klein mannetje, dat op het paleis woont. Nu krijgt Jan het verhaal te horen, hoe prins Hassan een toverboek vond waaruit hij leerde toveren door het kleine mannetje Kaniz-sa-khan. Hij toverde zich in een vliegend paard en ontmoette Merijn, een arme schoenmaker. Merijn was jaloers en ontfutselde de tovenaar zijn toverstaf, waarmee hij het paard in een schaakstuk veranderde, zodat het niet meer kon vluchten. Hij stopte het in een doos met schaakstukken en bracht de doos naar Jan's vader om een nieuwe doos te laten maken.
Nu wil Jan ook leren toveren, doch prins Hassan verbrandt het toverboek, omdat er alleen slechte dingen uit voort komen. Prins Hassan brengt Jan tenslotte per vliegtuig weer thuis. Dan is het groot feest in het dorp en de ouders en broertjes van Jan worden bedolven onder de meegebrachte geschenken, waaronder een beurs vol geldstukken. Als prins Hassan vertrokken is, wordt alles in het leven van Jan weer gewoon.
Fragment uit het boek:
Daar kwam de hoed, toen het hoofd van de tovenaar boven de vensterbank uit. Jan greep door het openstaande raam de ladder vast en duwde die met inspanning van al zijn krachten van het raam weg. De ladder wankelde - de hoed van den tovenaar viel af. Hij probeerde die te grijpen en.... liet z'n toverstaf vallen.
"Hoera! - Paard, paard, waar ben je?" schreeuwde Jan en hij wilde zich omdraaien om het paard weer te gaan halen. Maar iemand pakte hem in z'n kraag. Het was de meester, die bleek zag van woede en drift. Ineens zaten alle kinderen weer in hun bank en was het zo stil, dat je wel een speld kon horen vallen. Jan keek den meester aan. Die zag er komisch uit. Z'n boord zat boven z'n ene oor, en z'n das hing op z'n rug. Jan kon er niets aan doen, maar hij móest lachen.
Daarop werd de meester zo afgrijselijk kwaad, dat hij net Jan voor de klas een flinke aframmeling wilde gaan geven, toen wéér het hoofd van den tovenaar boven de vensterbank verscheen. Z'n hoofd, z'n schouder, z'n arm en in z'n hand - de toverstaf.
Jan rukte zich los. O, lieve hemel! was nu tòch alles voor niets geweest? Daar stapte de tovenaar met één voet op de vensterbank.....
"Paard, lief paard!" steunde Jan.
Op dat ogenblik klonk in de hoek, bij de kast een knal. Een grote vlam schoot omhoog en doofde net zo snel uit. Een diep gegrom en uit de witte dampwolk die omhoog steeg, kwam een prachtig gitzwart paard. Nu niet van hout maar van vlees en bloed, met - o wonder aller wonderen - grote, gouden vleugels op de rug.
De tovenaar, die zag dat hij te laat kwam, knarsetandde van woede en wilde juist Jan met z'n toverstaf aanraken, toen het paard hem met z'n voorhoef een tik gaf.
"Vlug Jan, op m'n rug!" commandeerde het, en met één sprong zat Jan tussen de vleugels. Het paard verhief zich op de achterbenen, de vleugels ontvouwden zich en bijna statig steeg het door het open venster de lucht in. Jan keek nog eens achterom, - hij schreeuwde en joelde van blijdschap. Voor het raam van z'n klas verdrongen zich de kinderen en ook de meester stond hem na te kijken. Jan zag nog, dat de dikke tovenaar met z'n achterwerk op de stoffige vloer van het schoollokaal zat en met z'n zakdoek een buil, zo groot als een kippeneitje bedekte. Jan greep z'n zakdoek en wuifde uitgelaten naar de kinderen die terugwuifden.
Toen gingen ze - het paard en Jan - steeds verder, recht op de zon af. Door hoge witte wolken en onder blauwe luchten een onbekende toekomst tegemoet.