Eelke
Eelke gaat verhuizen
Geschreven door Jaap ter Haar
Omslag en illustraties van Rien Poortvliet (1932-1995)
Uitgave van Van Holkema & Warendorf - Bussum 1963
Verder verschenen:
Eelke bij de dertien beuken
Eelke bij het bosmeer
Eelke - Puppie
Eelke bij het dorpsplein
Eelke - Mensen in het bos
Korte inhoud:
Eelke ligt al anderhalfjaar ziek op bed in het kleine achterkamertje op een bovenhuis in Amsterdam. Dan komt vader thuis met de mededeling dat ze gaan verhuizen naar een klein huisje midden in een heel groot bos. Vader wordt daar boswachter!
Het huisje heeft een rieten dak , ligt aan een zandweg en is omringd door dertien beuken. De nieuwe buren zijn de eekhoorns, de vogels, egels, konijnen, vossen, reeën....
Geen wonder dat Eelke daar snel weer beter wordt.
Fragment uit het boek:
Eelke dacht aan de trein, die nu op weg was naar Amsterdam. Even dacht hij aan hun oude huis, aan het kleine kamertje, waar hij zolang op bed had gelegen, wat leek dat lang geleden.
Hij was nu weer helemaal beter. Hij liep met Maaike door het bos, over het kronkelende berkenpaadje. Het begon al een beetje mistig en donker te worden.
Eelke was blij, dat zijn vader nu boswachter was, blij ook dat ze nu woonden in het huisje bij de dertien beuken. Het was wel eenzaam, dat was waar. Maar in het bos kon je fijne dingen doen. Straks zou het winter worden. Dan zou er overal sneeuw liggen. Misschien mocht hij dan met vader mee om de herten te voeren. En dan zou het lente worden. Als het mooi warm weer werd, zou hij met Maaike pootjebaaien in het bosmeertje.
Ze kwamen op de zandweg. In de verte zag Eelke de dertien beuken. Ze staken hun gele en rode herfstbladeren boven de donkere bosrand uit. Daartussen lag hun huisje. De olielamp brandde - het licht scheen door de kleine gezellige ruitjes naar buiten. Eelke zag moeder in de keuken bij het fornuis met de koperen knoppen. Eelke drukte even Maaikes hand. Het was fijn weer thuis te komen.
Onder het rieten dak en tussen de witte muren van het huisje bij de dertein beuken was het de veiligste plek van de wereld.
Saskia en Jeroen
Saskia en Jeroen domme dingen
Geschreven door Jaap ter Haar
Omslag en illustraties van Rein van Looy (1910-1994)
Uitgave van Van Holkema & Warendorf N.V. - Amsterdam
Eerste uitgave 1956
Andere boeken over Saskia en Jeroen:
Saskia en Jeroen, de tweeling
Saskia en Jeroen, uit logeren
Saskia en Jeroen, aan zee
Saskia en Jeroen, bokkesprongen
Saskia en Jeroen, malle gevallen
Saskia en Jeroen, in de lente
Saskia en Jeroen, met de dieren
Saskia en Jeroen, op stap.
Fragment uit het boek:
"Lelijke kleine duvels!" schreeuwde de draaiorgelman. Zijn vuist stak dreigend in de lucht. "Jullie krijgen van mij een stevig pak op je billen. Verdikkeme-nog-an-toe!" hij greep Jeroen bij zijn arm en trok hem naar zich toe.
"Maar meneer.... we hebben...." begon Saskia met een trillend lipje, maar ze kon haar zin niet afmaken.
"Ja, precies!" riep de draaiorgelman. "Jullie hebben geld opgehaald. En nu krijg ik niks meer. Helemaal niks. Ik stond bij al die huizen voor schut!"
"Niet slaan. Niet slaan. We hebben toch niks gedaan!" huilde Jeroen angstig.
"We hebben u alleen maar willen helpen," snikte Saskia. "Omdat u zo moe was. Dáárom zijn we voor u langs alle huizen gegaan. Heus waar!"
De draaiorgelman liet Jeroen eindelijk los. Hij keek in de grote blauwe ogen van Saskia, waarin dikke, angstige tranen dreven. Toen keek hij in de blauwe ogen van Jeroen. En pas toen begreep hij, dat hij zich had vergist.
"Verdikkeme-nog-an-toe," zei hij zacht. Zijn gezicht stond opeens niet boos meer. "Dan heb ik het verkeerd begrepen. Jullie zijn voor ons op stap gegaan en ik, stomme kerel, dacht dat jullie dat geld voor jullie zelf wilden houden. Jongens neem me niet kwalijk!"
"Kijkt u maar!" zei Jeroen. Hij stak zijn hand in zijn zak en haalde de dubbeltjes, kwartjes en de gulden te voorschijn. "Die hebben we allemaal gekregen voor de muziek!" zei hij trots.
"Verdikkeme-nog-an-toe," mompelde de draaiorgelman, "dat is veel meer dan ik zou hebben gekregen. Jullie zijn twee reuze kinderen. Heel, héél hartelijk bedankt!"
Lotje
Lotje Pinguins in de gracht
Geschreven door Jaap ter Haar
Omslag en illustraties van Rien Poortvliet (1932-1995)
Uitgave van Van Holkema & Warendorf - Bussum
Eerste uitgave 1966
Andere boeken over Lotje:
Lotje in de dierentuin
Lotje met Roegan op stap
Lotje krijgt nieuwe vrienden
Lotje Mark en Makkie
Lotje Chimp en Eekie
Lotje duizend dieren
Lotje Chimps apenstreken
Lotje op jacht naar Chimp
Lotje en de pech-mevrouw
Lotje met Chimp naar het circus
Lotje mee met oom Nijltje
Fragment uit het boek:
Lotje wilde net afscheid nemen, toen Bart over het brede pad aangerend kwam. Aan zijn rode gezicht was zo te zien, dat er iets bijzonders gebeurd was.
"De pinguins!" riep Bart. Verder kwam hij niet, want hij had geen adem meer over.
"Wat is er met de pinguins?" vroeg oom Nijltje verwonderd.
"Drie zijn er weg," zei Bart hijgend.
"Toen ik een paar minuten geleden langs de rots van de pinguins liep, zag ik opeens dat die kleine pinguin los over het pad waggelde. Gelukkig kon ik hem pakken!"
"Hoe kan dat nou?" zei oom Nijltje weer.
Bart haalde zijn schouders op. "Ik heb het niet gedaan en de andere oppassers zijn niet eens bij de pinguins geweest. Misschien heeft een bezoeker aan het hek zitten morrelen. Open stond het!"
"Zijn er nog meer pinguins ontsnapt?" De stem van oom Nijltje klonk een beetje benauwd.
"Er zijn er drie weg," zei Bart. "Ik heb overal gezocht, maar ik heb ze jammer genoeg niet kunnen vinden."
"Welke zijn het?"
"De Bijter, de Mooie, en de Makke," zei Bart.
Lotje had stil geluisterd. "Ik ga Chimp even naar huis brengen, daarna kom ik u helpen zoeken," zei ze tegen oom Nijltje.
"Graag!" zei oom Nijltje. Hij zoog driftig aan zijn pijp en liep toen met grote stappen in de richting van de pinguinrots.
Boris
Geschreven door
Jaap ter Haar
Illustraties van Rien Poortvliet
Uitgever Van Holkema & Warendorf - Bussum, 1966
Het beleg van Leningrad duurde 872 dagen. Het begon op 8 september 1941 en eindigde op 27 januari 1944.
Korte inhoud:
In december 1942, tijdens het beleg van Leningrad, droomt de 12 jarige Boris Makarenko, zoals zo dikwijls, van het waterbeest in het Ladago-meer. Zijn vader is daar met zijn vrachtauto door het ijs gezakt en verdronken, toen hij in konvooi reed met voedsel voor de hongerlijdende bevolking in Leningrad.
Boris woont alleen met zijn zieke moeder en gaat iedere dag op pad met een lege pan om, dwars door de gebombardeerde stad, eten te gaan halen in de gaarkeuken. In zijn zak heeft hij het pistool van zijn vader gestopt, dat hem een veilig gevoel geeft. Zijn twee jaar oudere vriendinnetje Nadja loopt dagelijks met hem mee. Op een dag vertelt Nadja, dat 's nachts haar vader en haar oudere broer Serjozja zijn overleden. Toch haalt zij voor vier personen
voedsel bij de gaarkeuken. Zij heeft hier schuldgevoelens over en giet de helft van de rode bietensoep over in Boris' pannetje. Op weg terug naar huis moeten ze schuilen voor het luchtalarm, ze rennen hard en Boris valt. Zo ziet hij de kostbare soep voor zijn zieke moeder wegvloeien in de sneeuw. Nadja weet een manier om toch aan eten te komen. Kort voor hij stierf heeft haar broer Serjozja haar verteld, waar een berg aardappelen ligt ingekuild. Samen gaan de kinderen nu, met gevaar voor eigen leven, de tocht door de barre sneeuw, langs de militaire stellingen, naar niemandsland ondernemen.
Nadja is door ondervoeding zo zwak geworden, dat ze neervalt. Drie Duitse soldaten ontfermen zich over de kinderen, geven ze chocolade en dragen ze dwars door niemandsland terug. Daar geven ze ze over aan Russische soldaten. Boris is hier erg van onder de indruk. Tot nu toe heeft hij altijd de Duitsers gehaat en nu blijken er ook goede Duitsers te zijn. De Russen brengen, nadat Nadja een injectie van de dokter heeft gehad, de kinderen met de auto weer thuis.
Als hij de volgende dag weer op pad gaat met zijn pan om eten te halen, is Nadja er niet. Hij gaat naar haar huis, doch er wordt niet opengedaan. Als een buurvrouw gaat kijken in het huis, blijkt dat Nadja die nacht, terwijl zij in haar dagboek schreef, is overleden. Boris neemt haar dagboek mee, hij is ontroostbaar. Zijn moeder leest hem die nacht, tijdens een bombardement, voor uit het dagboek. Dit troost hem.
Er wordt in de schouwburg een toneelvoorstelling gegeven voor alle kinderen van Leningrad. Ook Boris krijgt een uitnodiging, hij wil niet gaan, hij is bang dat zijn moeder zal sterven en hij geëvacueerd zal worden. Zijn moeder zegt hem toch te gaan, omdat zij denkt dat de kinderen na de voorstelling een maaltijd zullen krijgen. Dus gaat Boris toch en zijn moeder heeft gelijk! Hij krijgt een maaltijd van soep, brood en vlees! De kotelet vouwt hij in een servet en neemt hem mee naar huis voor zijn moeder. Daar warmt hij de kotelet op in een pannetje. Moeder huilt van dankbaarheid.
Als de bevrijding komt en Boris tussen de feestvierende mensen loopt, ziet hij een optocht Duitse soldaten die gevangen zijn genomen en uitgejouwd worden. Boris heeft echter medelijden, hij moet aan de goede Duitse soldaten denken die hem gered hebben. Hij geeft een Duitser een stukje chocola, wat de omstanders niet begrijpen, doch een oud vrouwtje geeft Boris gelijk: "Wat hebben we aan onze vrijheid, als we moeten leven in haat?"
Jaren later in 1965, heeft Jaap ter Haar een ontmoeting met Boris Makarenko op de Peskaryovskoye begraafplaats, waar bijna 700.000 inwoners van Leningrad, die tijdens het beleg dat 900 dagen duurde zijn omgekomen, in massagraven begraven liggen.
Hij vertelt van Nadja, die in haar dagboek schreef: "Vrijheid begint pas als alle mensen gelukkig zijn...!"
Nadja's wens om filmster te worden, is toch in vervulling gegaan. De film "Het beleg van Leningrad", die na de oorlog is gemaakt, begint met háár portret en met regels uit háár dagboek.
Boris is schrijver geworden, is getrouwd en heeft twee kinderen die gelukkig nooit oorlog gekend hebben. Dit dankzij de duizenden die op de begraafplaats liggen en die voor hun vrijheid gevochten hebben.
Fragment uit het boek:
Maar Nadja verroerde zich niet. Misschien was nog het beste, hulp te halen. Hij kon Nadja toedekken met zijn jas. Boris wilde zien of hij ergens in de buurt hulp kon vinden. Hij richtte zich op, maar bleef op slag verstijfd van schrik in half-opgerichte houding zitten... Even stokte de adem in zijn keel... Een ogenblik kon hij zijn ogen niet geloven en tóch was het waar: Naast hem in de sneeuw zag hij een laars! Daarboven het ruige groen van een uniformbroek. Dáárboven de rand van een witte cape. Met bonkend hart richtte Boris zijn blik langzaam hoger. Er was geen twijfel mogelijk. Over een arm lag een geweer met de hand aan de trekker. En daarboven...
Verbijsterd van angst keek Boris in het gezicht van een Duitse soldaat...
Zijn bonzend hart doortrilde zijn hele lichaam; één ogenblik was hij te versuft om helder te denken. Verlamd van schrik keek hij de Duitser aan. Wat moest hij doen om Nadja en zichzelf te beschermen? Hij zou die soldaat van de vijand wel naar de keel willen vliegen - om al zijn angst, al zijn verdriet, al zijn haat in wilde drift op die grote man te koelen. Maar hij begreep ook dat hij kansloos was.
De soldaat liet zijn geweer zakken. Boris kromp in elkaar. Zou hij nu gemarteld worden? Zouden Nadja en hij in een gevangenkamp worden opgesloten? Maar zijn moeder dan? Tranen van machteloze angst sprongen in zijn ogen. Hij mocht niet huilen had vader gezegd. En die Duitser moest vooral niet denken, dat een Russische jongen kinderachtig was. In een oogwenk had Boris de revolver uit zijn zak gehaald. Met een trillende hand richtte hij hem op de soldaat. Toen keek hij schuchter op, of de Duitser bang was geworden.
Maar de soldaat wás niet bang. Hij schudde langzaam, haast verdrietig zijn hoofd heen en weer: niet boos, niet gemeen of grimmig, zoals je zou verwachten, maar kennelijk alleen om duidelijk te maken dat die revolver zinloos was. Teleurgesteld, maar ook opgelucht liet Boris zijn hand zakken.
"Du kleiner, was machst du hier?"
Het waren vreemde woorden, die Boris niet verstond, maar ze klonken zacht en vriendelijk. Wilde de soldaat weten wat hij hier deed?
"We wilden aardappelen halen," zei Boris en omdat de Duitser wel geen Russisch zou verstaan, wees hij naar de bomenrij in de verte en toen naar zijn mond. Zo zou die soldaat wel begrijpen, dat ze niet gekomen waren om oorlog te voeren, maar om eten te halen.
"Gott im Himmel!" mompelde de soldaat. Hij gooide zijn geweer in de sneeuw, legde even zijn grote hand op Boris' hoofd en knielde bij Nadja neer.
Even van zijn stuk gebracht keek Boris naar het geweer, dat vlak voor zijn voeten lag. Zou hij het pakken? Als hij vlug was, zou hij de soldaat kunnen doodschieten. Dat had hij immers altijd gewild: Duitsers doodschieten? Duitsers waren toch de gemeenste mensen van de wereld?
Maar uit de manier, waarop de soldaat naar Nadja keek, haar een beetje overeind hielp en zijn arm om haar schouder sloeg, begreep Boris, dat hij geen vijand was. Dat bracht hem in verwarring.