Een dag in Artis
of
Een dag met een staartje, zooals Vader zei
Door Anna van Gogh-Kaulbach
Met vele platen naar teekeningen van H. Verstijnen
Uitgegeven door J.M. Meulenhoff aan het Rokin 44 te Amsterdam, 1927
Uit de serie Mijn Eigen Boekjes – Bibliotheek voor de kinderkamer
Anna Kaulbach werd op 31 december 1869 te Velsen geboren.
In 1892, twee en twintig jaar oud, ontmoette zij Willem van Gogh, neef van Vincent. Hij was bollenkweker en zijn liefde voor de kunst trok hem later naar de kunsthandel. Zij trouwden in 1899 en kregen 5 kinderen, waarvan de oudste dochter op 7 jarige leeftijd overleed.
Anna van Gogh-Kaulbach was ontvankelijk voor de sterke sociale stromingen, die het laatste decennium van de 19e eeuw beroerden: socialisme, vrouwenkiesrecht, geheelonthouding, vegetarisme, anti-militairisme.
Bij het uitbreken van de eerste Wereldoorlog stelde het Haarlems Dagblad haar aan als toneelverslaggeefster in de plaats van J.B. Schuil, die als reserverofficier onder de wapenen was geroepen, een taak die haar veel voldoening schonk.
Zij publiceerde in boekvorm ruim honderd romans, toneelstukken, verhalen, kinderboeken, reisverslagen en vertalingen.
Anna van Gogh-Kaulbach overleed te Haarlem op 28 januari 1960 op negentigjarige leeftijd.
H.C.G.M. Verstijnen werd op 9 juli 1882 te Soekaboemi (Java) geboren.
In 1892 kwam hij met zijn ouders naar Nederland, om vervolgens rond 1900 tekenlessen aan de academie te Arnhem te volgen. Door zijn jeugd in Indië voelde hij zich sterk aangetrokken tot Oosterse kunst. Vaak maakte hij schetsen in dierentuinen. Zijn gehele latere loopbaan zou hij zich toeleggen op het weergeven van de dierenwereld, die hem bijna menselijk aandeed. Met name apen, tijgers, reigers, uilen, bloeiende cactussen en onderwatertaferelen zijn terugkerende thema's.
Ook illustreerde hij (kinder)boeken als Kantjil, Peter Pan, Toen het lente werd op Oegehoek en maakte hij ontwerpen voor boekbanden, reclametekeningen en kalenders.
Op 15 januari 1940 stierf Verstijnen in zijn woning te Scheveningen.
Korte inhoud:
Vader, moeder, Tom, Henk en kleine Elly gaan een dagje naar Artis. Al heel vroeg in de morgen staan ze op en gaan met de autobus naar Amsterdam. Daar bezoeken ze alle dieren en van elk dier vertelt vader de wetenswaardigheden.
Zusje mag de kakatoe aaien, de kinderen gooien meegebracht brood naar de pelikanen, ze bezoeken o.a. de apen, nijlpaarden, giraffen, vetganzen, ijsberen, zeeleeuwen en kangaroes.
Als ze honger krijgen, heeft moeder voor elk nog een halve melkreep in haar tas.
In de Melkinrichting eten ze hun meegebrachte boterhammen op en moeder trakteert 's middags nog op een meegebrachte heerlijke, grote, blauwe pruim.
Het hoogtepunt is aan het einde van de dag, als vader nog een grote verrassing heeft. Hij zegt dat hij nog even teruggaat naar de Melkinrichting, omdat hij daar zijn wandelstok heeft laten staan, maar als hij terugkomt draagt hij twee kistjes, boven elkaar, in zijn handen. Voor Tom en Henk heeft hij elk een marmotje gekocht en voor Elly een witte muis! O, wat zijn de kinderen daar blij mee! Op de terugweg houden zij heel voorzichtig de kistjes, met daarin de diertjes, in de schommelende bus op hun schoot.
Het was een mooie dag geweest, een dag met een staartje of eigenlijk met drie staartjes, van de beide marmotjes en van de muis, zoals vader zei.
Fragment uit het boek:
Tom en Zusje waren een eindje vooruit geloopen. Nu kwam zusje terug hollen. "O, Moemie! Ga eens mee! Een groote poes!" riep ze opgewonden. En toen moeder meeging, bracht ze haar vóór den grooten koningstijger.
"Dat is een oom van de poes," zei vader. "Een erge groote oom!"
"Als hij maar niet bij Poes op bezoek komt!" lachte Henk en toen gingen ze weer naar buiten naar de olifanten.
Er waren er drie: één heele groote, en twee iets kleiner. "Wat heeft die voor dingen naast zijn snuit?" vroeg Henk en wees op de grootste van de twee kleinen.
"Och, jô, weet je dat niet eens?" spotte Tom. "Slagtanden natuurlijk Die zijn van ivoor! De juffrouw op school heeft ervan verteld."
"O, ja, op school!" herhaalde Henk. En hij dacht: als de appels rood zijn, ga ik lekker ook naar school.
De oppasser was in het hok bij de olifanten; o! wat leek hij maar klein bij die groote dieren! Maar ze deden toch alles wat hij zei, dat ze doen moesten; de één tilde zijn voorpoot op om zijn hoef te laten schoonmaken en de ander liep in de rondte, precies waar de oppasser wees.
De grootste van de drie olifanten stond dicht bij het hek en stak zijn slurf door de tralies. "Hij vraagt om een stukje brood. Gooi 't er maar in, Zus," wees moeder, en hield Elly's handje vast, terwijl zij het brood in de slurf gooide. De olifant maakte zijn slurf krom en stak zóó het brood in zijn bek. En toen gebeurde er iets, waar de jongens en Elly en alle kinderen in de buurt met groote oogen naar keken. De slurf ging niet weer naar beneden, maar omhoog en de groote bek ging wijd open, zoodat de breede tanden en de roode tong goed te zien kwamen. En als om 't nog mooier te maken, zette de olifant zijn groote oorlappen wijd uit en wuifde er zachtjes mee heen en weer.
"Wat leuk!" riepen Tom en Henk tegelijk. En vader legde uit: "Dat is een kunst van de olifant. Zóó hoopt hij nog een stukje brood te verdienen. Mik 't eens in zijn bek, jongens!" De jongens probeerden het en 't lukte na een paar keer. Toen deed de olifant zijn bek weer dicht, zijn snuit daalde en begon op den grond de gevallen stukjes brood op te zoeken.
"Tonie!" riep de oppasser. Dadelijk keerde het dier zich om en stapte langzaam naar hem toe.
"Hij heet Tonie, hoor je wel?" vroeg moeder aan Elly.
"Tonie!" herhaalde het kleintje. En ineens vroeg ze: "Waarom heeft olifat geen haar?"
"Olifat!" praatte Tom haar na. En Henk antwoordde op de vraag: "Omdat dat niet mooi zou staan voor een olifant. Niet vader?" vroeg hij er gauw achter, want nu hij 't gezegd had, leek 't antwoord hemzelf een beetje raar.
"Een olifant heeft geen haar nodig," legde vader uit. "Tenminste niet veel haar, want een beetje heeft hij wel. Maar zijn huid is heel dik en hij woont in een warm land."
"Wonen alle dieren, die hier zijn, in een warm land?" vroeg Henk.
" 't Heeft er wel wat van, hè?" gaf vader toe. "We hebben tot nu toe bijna allemaal dieren uit warme landen gezien. Maar de bison, je weet wel, met zijn dikke haar, die kan best tegen de kou; en strakjes zal ik jullie brengen bij een meneer, die pas in zijn schik is als 't vriest. En die heeft zijn pels niet vergeten! Dat zul je zien! Zeg de olifanten nu maar goedendag, want we gaan verder," zei vader.
't Was precies of de drie groote dieren hen goedendag wuifden, want ze zwaaiden alle drie hun slurf heen en weer.
"Nu moeten we naar de Melkinrichting gaan!" vond moeder. "En daar onze boterhammen opeten."
"Vooruit dan maar!" commandeerde vader en ging meteen op weg.
Toen ze gezellig om het tafeltje onder de boomen zaten, werd dat ook weer een prettig tijdje van den heerlijken dag.
"En nu gaan wij 't eerst naar de meneer, die van de kou houdt," begon vader, toen de boterhammen op waren en Henk den rugzak – wat was die nu licht geworden! – weer op zijn rug had. Alle drie hadden ze één boterham bewaard voor de dieren, want de broodzakjes waren al bijna leeg. En zo togen ze op weg, vader voorop, met flinke stappen, echt als menschen, die weten waar ze heen gaan.