Ratje Verheul groeit
Geschreven door
J. P. Baljé
leeftijd 8 - 10 jaar
Illustraties door F. van Bemmel
Uitgave van G.B. van Goor & Zonen 's Gravenhage - Djakarta
Tweede druk 1951
Voor het eerst verschenen in 1946
Andere Ratje Verheul boeken:
Ratje Verheul, 1946
Ratje Verheul groeit, 1950
Ratje Verheul op school, 1950
De voetbalclub van Raje Verheul, 1947
Ratje Verheul's H.B.S-tijd, 1956 (ook verschenen onder de titel De Vlegeljaren van een H.B.S.-er, 1947)
Ratje Verheul en zijn kornuiten, 1956
Ratje Verheul in het nationale elftal, 1959
Ratje Verheul in de penarie, 1959
Verhaaltjes over een jongetje van nog geen zes jaar oud. Hij woont in een klein stadje aan de zee. Hij heeft geen broertjes of zusjes. Maar....hij heeft buren en wel hele prettige buren. Meneer en mevrouw van Wijk en nog een heleboel van Wijkjes.
Lena van Wijk bijvoorbeeld, net zo oud als Ratje en Betsy van Wijk, nog maar vier jaar. Martha, die nog in de wieg ligt en dan natuurlijk Jan, zes jaar en Frans van acht. Dan heb je nog de ouderen: Anna, Hendrik, Marie, Leendert, Bertha, Sien.....en nog een paar. Totaal vijftien stuks. Dat zijn Ratje's speelkameraadjes!
Fragment uit het boek:
Een klein, bouwvallig huisje. Een deur, die veel leven maakt, als je hem open doet, want hij klemt een beetje. Boven de deur rinkelt een ouderwets belletje. Tingelingelingelinge! Ting-ting-tingeling! En dan nog een paar fijne geluidjes er achter aan.
Een oud moedertje komt naar voren sloffen. Vrouw Guldenhof heet ze. Er zijn heel veel rimpels in haar gezicht en ze loopt gebogen. In haar mond zijn niet veel tanden meer. Ze grijnst naar de jongens en zegt: "En wat blieven de jongeheren?"
"Van 't blaadje, vrouw Guldenhof!" zeggen Ratje, Jan en Frans dan.
Dan haalt vrouw Guldenhof een blaadje tevoorschijn. Daar liggen allerlei lekkere dingen op. Dropladdertjes, honingstokjes, pepermuntstokken, kaneelstokken, zuurballen, toverballen, toffees, caramels. Alles kost een cent per stuk. Al die heerlijkheden. Nergens anders vind je zoiets. Alleen bij vrouw Guldenhof.
Lang laten de jongens hun ogen over het "blaadje" dwalen, voor ze een keuze doen. Vrouw Guldenhof heeft geduld. Die heeft de tijd. Als je zo oud bent, dan heb je geen haast meer. En de jongens zoeken, tot ze eindelijk weten, wat ze hebben willen.
En dan gaan ze verder. Likkend aan hun honing- of pepermuntstokje. Of zuigend op hun tover- of zuurballen.
Als die lekkernij op is, stappen ze naar de banketbakker!
Om taartjes te eten?
Nee, daar hebben die kleine jongens nog geen geld voor. Maar toch gaan ze bij de banketbakker iets kopen.
O, ze zijn daar lang niet zo op hun gemak als in 't kleine, wat donkere winkeltje van vrouw Guldenhof. Bij de banketbakker tingelt ook niet zo'n gezellig oud belletje. Dààr gaat een electrisch schelletje als je de deur open doet en je moet die gauw weer sluiten, anders blijft dat schelletje maar gaan en dan word je nog een beetje zenuwachtiger. Ook als je de deur niet goed hebt dichtgedaan en die weer openspringt, juist op het ogenblik, dat de deftige juffrouw binnenkomt en vraagt, wat je hebben wil. Dan moet je weer haastig naar de deur teruglopen, om die nu goed te sluiten, en dan kom je met een rode kleur bij de juffrouw terug.
Je stamelt dan:
"Hebt u een zakje kruimels, astublieft, juffrouw?"
Meestal heeft de juffrouw een zakje kruimels. Drie cent kost zo'n puntzakje. En gelukkig met die rijkdom, gaan ze dan weer weg.
Ratje is meestal de laatste, die uit de winkel gaat. Want hij kijkt altijd nog eens even goed rond naar al het heerlijks, dat in de winkel staat. En hij haalt zijn neus nog eens even flink op, want zo lekker als bij de banketbakker ruikt het nergens.
Ivonne
Geschreven door
J.P. Baljé
Met platen van F. van Bemmel
Tweede druk 1952
Voor het eerst uitgegeven in 1951
G.B. van Goor's Zonen's Uitgeversmij. N.V. - 's Gravenhage - Djakarta
Voor Meisjes 10 - 12 jaar
Korte inhoud:
Na de barre oorlogswinter 1944 -1945, keert het gewone leven weer terug voor de negenjarige Ivonne. Omdat haar poesje de oorlog niet heeft overleefd, krijgt zij een nieuw pikzwart poesje, dat ze Blacky noemt. Ivonne is enigst kind en is blij als er familie uit Indië terugkomt, die bij hun in huis, in Amsterdam, komt wonen. Twee tantes, een oom en haar neef Frits maken nu deel uit van het gezin van Ivonne en haar ouders.
Als het zwembad, de A.M.V.J., weer open gaat, haalt Ivonne daar haar zwemdiploma en wordt lid van A.D.Z., de Amsterdamse Dames Zwemclub.
In de zomervakantie gaat ze met vader en moeder naar Oma in Oostende, waar ze een heerlijke strandvakantie heeft. Vandaar uit brengt ze ook een bezoek aan Vlissingen, de stad waar haar ouders zijn geboren. Na de vakantie weer op school, blijkt Ivonne niet goed op het bord te kunnen zien en krijgt daarom een bril. Ook moet ze naar het ziekenhuis om haar amandelen te laten knippen, wat gelukkig erg meevalt. Ze is blij als ze daarna toch nog mee kan op schoolreis, met de trein naar Arnhem, waar vandaan ze per boot de Westerbouwing bezoeken.
Fragment uit het boek:
Even later varen ze de haven binnen, en dan trekken ze Vlissingen in.
Sjonge-jonge, Ivonne's vader en moeder herkennen hun oude stadje nauwelijks. En dat is geen wonder, want daar is in al die jaren, dat ze er niet geweest zijn, heel wat veranderd. Het eerst gaan ze naar de Badhuisstraat, want daar hebben pappie en mammie het langst gewoond, pappie zelfs in zes verschillende huizen. En die wil Ivonne natuurlijk graag allemaal zien.
Maar eerst stappen ze toch even een café binnen, om wat warms te drinken. En dan maken ze meteen ook maar de broodjes op, die ze meegenomen hebben; dat had oma zo gewild, want die was bang, dat ze anders niet genoeg zouden krijgen.
Nou, dat smaakt. Oma heeft weer goed voor hen gezorgd hoor!
"Gaan we nou eens kijken, waar jullie gewoond hebben, paps?" vraagt Ivonne.
"Best, kindje. Laten we maar eens gaan kijken."
De Badhuisstraat ziet er tòch heel vreemd uit, nu de mooie, oude bomen van vroeger allemaal verdwenen zijn en vervangen door spichtige sprietjes, waar hier en daar een armzalig blaadje aan zit.
Van de zes woningen, waar pappie zijn jeugd doorbracht, zijn er twee helemaal verdwenen.
"Kijk!" wijst pappie. "Hier op nummer 63 heb ik het langst gewoond. En toen wij verhuisden, is toevallig mammie daar komen wonen. Leuk hè? We waren toen natuurlijk nog niet getrouwd!"
Ze bekijken het met veel belangstelling en gaan dan naar de boulevard. Eerst willen ze daar even de Nolledijk zien. En vandaar wandelen ze over de Boulevard langs de mooie Schelde.
Aan het eind van de boulevard staat Michiel de Ruyter nog fier overeind.
"Zie je De Ruyter daar staan, Ivonne?" vraagt paps.
"Ja, pappie, wat is daarmee?"
"Wel, gaat pappie verder, en aan het tintelen van z'n ogen merkt Ivonne al, dat er een grapje komt. "Je weet, dat hij onze grootste admiraal geworden is. En dat is zuiver aan een toeval te danken."
"Aan een toeval?" Ivonne begrijpt er niets van.
"Ja, heus, aan een toeval," houdt vader vol. "Door één klein lettertje werd De Ruyter admiraal. Als hij niet De Ruyter maar De Gruyter had geheten, was hij kruidenier geworden en geen zeeheld!"
Ivonne vindt het maar een flauw grapje.
"Kom," stelt mams voor, "zullen we nu eens oom Jan opzoeken? Daar moeten we toch even aanlopen."
Oom Jan woont dichtbij. Vlak bij het Bellamypark.
Flipje en Sint Nicolaas
Geschreven door
J. P. Baljé
Geïllustreerd door R. van Looy, (1910-1994)
Het Hollandsche Uitgevershuis - Amsterdam, 1946
Flipje-Serie No. 2
In deze serie verschenen:
Flipje en zijn luchtkabouter, 1946
Flipje en Sint Nicolaas, 1946
Flipje en de Waterreus, 1946
Flipje en Bianca, 1946
Flipje en de eigenwijze professor, 1947
Korte inhoud:
Flipje, de Kabouter, zit in z'n holle boom en is verdrietig. Hij heeft zojuist een brief van Sint Nicolaas ontvangen, waarin hij schrijft dat hij dit jaar niet naar Nederland kan komen, omdat er door de oorlog geen speelgoed, marsepein, borstplaatjes en suikerbeestjes genoeg zijn en hij niet met lege handen wil komen.
Flipje zet zijn pelsmuts op en rent op z'n pantoffeltjes door het natte bos naar het ondergrondse Kabouterrijk Lumeria, waar hij de Kabouterkoning Taco te spreken vraagt.
Taco stelt voor dat Flipje meteen naar Spanje vertrekt om Sinterklaas te helpen. Hij kan immers zo prachtig knutselen, overal kan hij wat moois van maken en dus zou hij Sinterklaas best aan zelfgemaakt speelgoed kunnen helpen. Flipje is meteen enthousiast en diezelfde middag nog, vliegt hij met zijn zelf gemaakte vliegmachine, de "Luchtkabouter", naar Madrid, naar het kasteel van Sint Nicolaas.
Wat is Sint Nicolaas blij met Flipjes komst. Hij was zo verdrietig, dat hij geen speelgoed voor de Nederlandse kinderen had, maar nu wordt hij weer vrolijk, Flipje zal hem immers helpen!
Flipje gaat al snel, met de hulp van Zwarte Piet, aan de slag met oude lapjes, stukjes papier, houtjes, blikjes, lege tubetjes en kartonnetjes. Zwarte Piet brengt potten verf in alle kleuren en de andere Pieten brengen vijlen, zagen, beitels en hamers en Flipje hamerde, timmerde, hakte, klopte, schaafde, sneed en knipte. Dag en nacht werkte hij door, net zo lang totdat er genoeg scheepjes, molentjes, poppetjes, houten beestjes, harlekijns en locomotiefjes waren voor alle kinderen in Nederland.
In zijn Luchtkabouter, vliegt Flipje, samen met Sint Nicolaas, Zwarte Piet en al het speelgoed, terug naar Nederland, waar ze door Kabouterkoning Taco verwelkomd worden.
Zo kwam Sint Nicolaas dat jaar toch nog op tijd en vonden alle kindertjes op 6 december hun schoentjes gevuld en dat was allemaal te danken aan Kabouter Flipje!
Fragment uit het boek:
Sint Nicolaas drukte op een belletje en even later werd er op de deur geklopt en stapte Piet binnen. Hij keek al even bedroefd als de Sint en hij was heel verbaasd, toen hij zag, dat de oude bisschop zo tevreden glunderde. Op zijn roetzwart gezicht kwam een vragende trek.
"Ja, Piet, beste jongen, er is redding uit de lucht komen vallen. Hier, onze brave Kabouter Filippo. Hij zal ons helpen. En jij moet hem weer bijstaan met al je andere kornuiten. Als het een beetje meeloopt, gaan we toch naar Nederland."
Het toch al zo glimmende gezicht van Zwarte Piet begon nog meer te glimmen, zijn helderwitte tanden kwamen tevoorschijn, toen zijn mond zich opende bijna van het ene oor tot het andere. Zwarte Piet schaterlachte van plezier.
"Oh, baasje," riep hij uit. "Oh, baasje! Wat een geluk, wat een geluk! Hohohoho-hahahaha, wat een geluk, baasje. Wat zullen die kindertjes in Holland blij wezen!"
Sint Nicolaas zelf streek zijn helderwitte baard glad en ook zijn ogen glinsterden van pret, als hij dacht aan al die verlangende jongens en meisjes.
"En nu maar vlug met Filippo mee, Piet," zei hij, "en aan het werk. Je doet maar precies, wat onze vriend je zegt, en je neemt al je zwarte kameraden met je mee. Er is heel wat werk aan de winkel, jongen."
Zwarte Piet grijnsde nog erger. En hij keek naar zijn sterke handen.
"Dat is best, baasje. Ik heb al veel te lang stilgezeten. Zeg jij maar wat ik doen moet, Filippo."
Flipje dacht even na. "Hebben jullie hier een grote zolder?" vroeg hij.
"Nou en of!" antwoordde Piet. "Ga maar eens mee, dan zal je wat zien. Daar staat allerlei rommel."
"Best!" besliste Flipje, "dan gaan we daar werken. En dan wou ik graag alles hebben, wat ik Sinterklaas zoëven heb gezegd. Alles is welkom. In mijn koffertje heb ik mijn eigen gereedschappen gepakt. Zorg dat jullie ook zoveel mogelijk zagen en beitels en hakmessen en vijlen hebt. Dan gaan we aan de slag."