Wondere Verhalen van Vader Uggelebug

IV

Kleine Jochem en de dolle mol in 't Muizehol

Tekst en illustraties van Tjeerd Bottema
Verhaal voor kinderen van 7 - 9 jaar
Uitgegeven door C.A.J. van Dishoeck te Bussum, 1925

In de serie: Wondere Verhalen van Vader Uggelebug zijn verschenen:
I. Doove Jabik en de betooverde Vogelschrik: 9 - 13 jaar.
II. Van Nob en Gnob en Gnobberdebob: 7 - 9 jaar
III. Het Wolkenwezentje en de baas van de grauwe donderwolk: 8 - 11 jaar
IV. Kleine Jochem en de dolle mol in 't Muizenhol: 7 - 9 jaar

Inleiding:
Zóó, ja zóó zag de oude vader Uggelebug er uit. Als wij, kleine schoolschavuiten, in zijn wondere oude huis kwamen en we vonden hem zoo, mijmerende bij den brandenden haard, turende in de vlammen, dan hoopten we al, dat we weer een verhaal zouden hooren.
Dan vergat de dikke Durk te kauwen op het stuk pek, dat den heelen dag zijn kaken in beweging hield. De kleine Witkop was dan stil en Klaas Klepper was stil en Broekemantsje was stil. En als 't zachte zoete Leentje dan vroeg: "Vertel je ons eens een verhaaltje, vader Uggelebug?" dan keek hij ons aan met zijn levendige oogen in zijn oud gerimpeld gezicht.
Dan stopte hij zijn groote pijp, dan sloeg hij vuur met zijn koperen tondeldoos; dan kuchte hij eens: "Ugge, ugge, ugge!" Dat was zijn gewoonte zoo en daarom noemden we hem Vader Uggelebug.
Dan dampte hij de rookwolken de kamer in, dat we alles door een blauwen nevel zagen. En dan begon hij. Om een oude knoop kon hij een verhaal spinnen, dat de halve wereld er bij te pas kwam en we voelden geen grond voor het verhaal uit was.
Dan was het al laat veelal en als 't donker was bracht Vader Uggelebug ons met zijn oude scheepslantaarn een eind op weg; de plassen langs, de plank over, tot op den grooten weg. Nog zie ik ons zoo loopen, kleine rommelebommeltjes in den donkeren avond, stappende bij het weifelende licht van de lantaarn.
Goede oude Vader Uggelebug! Hij is al lang dood nu en geen kind zal zijn verhalen meer uit zijn eigen mond hooren. En wij, de kleine klompekleppertjes van toen, we zijn allen groot geworden. Maar zijn verhalen, zijn wondere verhalen, die zijn bij ons blijven leven. En wij, de dikke Durk en de kleine Witkop en Klaas Klepper en Broekemantsje en 't zachte zoete Leentje en ik zelf. we hebben geloot, wie ze op zou schrijven.
En mij trof het lot.
Welaan! Hier komen ze dan, de verhalen:
DE WONDERE VERHALEN VAN VADER UGGELEBUG.

Korte inhoud:
Als kleine Jochem ligt uit te rusten op de hei, ziet hij opeens het muisje Kraaloogje uit zijn holletje komen. Kraaloogje nodigt hem uit om zijn huisje te komen bekijken. Daartoe tovert kabouter Grijzebaard Jochem heel klein, zodat hij in het muizenhuis past. Het huisje wordt verlicht door levende lampjes, die aan en uit gaan als Kraaloogje dat verzoekt. Dan komt de dolle mol aankloppen en wil Kraaloogje opeten. Kraaloogje is bang voor hem, maar Jochem niet. Hij springt op de rug van de dolle mol en houdt hem stevig vast. De mol probeert hem af te gooien, maar dat lukt hem niet. Als de mol moe wordt, belooft hij Kraaloogje nooit meer kwaad te zullen doen, en verdwijnt voorgoed in de grond.
Als Grijzebaard Jochem weer groot getoverd heeft en Jochem zijn ogen weer opent, ligt hij weer in de hei en is Kraaloogje verdwenen.

Fragment uit het boek:
Kraaloogje gaat nu naar zijn keukentje. Daar haalt hij een trommeltje. Dat is van twee leege notedoppen gemaakt. Er zit een zilveren handvat aan. En het is ook met zilver ingelegd.
"Kijk eens!" roept Kraaloogje, terwijl hij het trommeltje openslaat. "Kijk eens! Dat moog je allemaal opeten. Kijk! Dit is een schild van een meikever. Daar zit nog heel wat aan te kluiven. En kijk eens! Dit zijn spinnekoppen! Die zijn erg lekker! En een stuk regenworm! Dat is ook erg lekker! Maar nu komt het heerlijkste van alles! Een achterpoot van een krekel! Daar kun je zoo lang op kluiven! En zoo lekker! Er is niets dat lekkerder is dan een achterpoot van een krekel! Op de heele wereld niet!"
"Ja, jawel!" zegt Jochem. "Ja, het lijkt heel erg lekker. Ja, het is vast wel heel erg lekker, maar ik heb thuis al gegeten, zie je. Ik heb thuis zooveel pap gehad, ik kan nu niet meer op. Maar misschien, als ik later eens weerom kom, he Kraaloogje? En ik moet nu weer naar huis terug. O, ik moet nog zooveel doen. Ik moet de tafels nog leeren. De tafels van drie en van vier en van vijf. Dat heb ik beloofd, zie je Kraaloogje, ik moet nu werkelijk naar huis terug."