Oorlogsdagboek van een Hollands meisje
Door C. Pothuis - Smit
Tekeningen van Anneke Polderman
Bandtekening van Hans Borrebach
Uitgever De Tijdstroom - Lochem, 1946
Uit het voorwoord:
Het toeval bracht mij in oorlogstijd in aanraking met een jong meisje. Toen ik met haar kennis maakte - het was in de zomer van 1940 - leek zij mij te behoren tot het gewone soort meisjes, die zo juist de schoolbanken hebben verlaten. Nu eens vrolijk, en zorgeloos, dan weer kribbig en humeurig.
Ik bestudeerde haar die zomer zo'n beetje, hoorde haar verhalen over voorbije schoolondervindingen, over haar vriendinnen, over haar pretjes. 't Leek eerst alles heel alledaags en aan de oppervlakte. Toen ik haar echter beter leerde kennen, en vertrouwelijker met haar werd, bleek 't mij, dat er toch meer diepte was, dan ik eerst veronderstelde.
Op een avond vertelde zij mij op een kwasi-luchthartige en onverschillige toon, dat ze een dagboek hield. Ook had zij blijkbaar de behoefte om met iemand over haar gedachten te spreken. Zo vroeg zij mij of ik het eens wilde inzien. Ik weigerde toen, zij moest 't maar voor zich houden.
Maar later, véél later, toen wij elkaar goed kenden, toen ik in de oorlogsjaren zoveel van haar en de haren had gezien en meegemaakt, toen ik haar van schoolkind had zien groeien tot een volwassen meisje, toen vroeg ik er zelf om. Dat was in 1945.
Vooral haar geleidelijke ontwikkeling tijdens de oorlogstoestand, van oppervlakkig schoolkind tot begrijpend jong meisje, vond ik opmerkelijk. Niet dat zij tot een geniale of zelfs bijzondere persoonlijkheid uitgroeide, maar het leken mij juist de gedachten, die waarschijnlijk duizenden gewone jonge meisjes van ongeveer die leeftijd in de oorlogsjaren moeten vervuld hebben en ik vroeg verlof om het dagboek te bewerken tot een geheel, dat voor publicatie geschikt was. Ik beloofde om elke persoonlijke aanduiding weg te laten, om de namen te veranderen en om elke herkenning van haarzelf onmogelijk te maken. Haar gedachten nam ik echter over en natuurlijk de wijze van uitdrukken, haar stijl. De jaartallen en verschillende datums behield ik voor de oriëntering.
Amsterdam. C. Pothuis - Smit.
Korte inhoud:
Dagboek van de 17-jarge Free van Hoven. Free woont in Amsterdam met haar ouders, zusje Annie van 14 jaar, haar jongste zusje Jo en haar oudere broer Nico. Nico verblijft van mei 1940 tot zomer 1941 in een inrichting, waar hij verpleegd wordt voor de schok die hij in de meidagen van '40 op de Grebbe heeft opgelopen. Hij spreekt niet meer en is niet meer te bereiken. Alleen de weekends komt hij nog thuis.
Free wil apothekersassistente worden. Met haar beste vriendin Lien en haar broer Jan, met haar vriendin Nora en haar neef George en met Cor, de vriend van Jan, maakt Free vele fietstochten. Zo leren zij elkaar door de oorlogstijd ook anders kennen. George en Nora hebben sympathie voor de Duitsers, terwijl Jan en Lien en vooral Cor, niets van de bezetters moeten weten.
Tijdens een vakantie in Zandvoort, maakt het gezin kennis met hun tijdelijke buren. Een gezin met 2 dochters, waarvan de jongste de veertienjarige Netty, heel goed met Nico kan opschieten en veel met hem praat. Zij trekken er samen vaak op uit. Als er iemand in zee dreigt te verdrinken, komt Nico plotseling in actie en redt de man, die een Duitse militair blijkt te zijn.
Nico is nu op weg naar genezing en komt weer thuis wonen. De vriendscahp tussen Free en Cor wordt hechter en Cor komt nu ook bij Free thuis om kennis te maken. Free en Cor beloven elkaar om later samen te zullen trouwen.
Nico en Cor gaan bij het verzet en Netty helpt Nico, ook Free voert geheime opdrachten uit. Dan wordt Cor opgepakt voor verspreiding van illegale lectuur en wordt hij gevangen gezet.
Nico moet vluchten als de politie komt om hem te arresteren, doch hij wordt later toch gepakt en ter dood veroordeeld. Nico wordt gefusilleerd en Cor wordt naar een strafkamp in Duitsland gestuurd. Netty en Free blijven verzetswerk doen.
Tijdens de jacht op Joden, worden midden in de nacht de bovenburen door de Duitsers van bed gehaald. De aanstaande man van de dochter des huizes, die ondergedoken zit in een schuilplaats op zolder, pleegt zelfmoord en wordt dood uit zijn schuilplaats gehaald. Free, die dit zag gebeuren, is geheel overstuur.
Er is nu veel honger in Amsterdam. Free gaat in betrekking in een pension en krijgt daar te eten, wat een verlichting voor de anderen betekent. Jo is sterk ondervoed en wordt naar de Achterhoek gestuurd om aan te sterken. Om eten bijelkaar te scharrelen trekt Free erop uit naar de Beemster, Hoorn en Medemblik.
Totdat op een dag pakketten levensmiddelen door geallieerde vliegtuigen worden uitgeworpen en de Nederlandse vlag weer wappert. Het is vrede! Cor keert terug uit Duitsland en Free en Cor beloven elkaar samen te zullen werken aan de opbouw van Nederland, zoals hun hele generatie zal doen.
Fragment uit het boek:
Nu, dat alles heb ik met Cor besproken, toen we samen op een bank in het Vondelpark zaten. Ik heb hem ook verteld van Stella van Dam en dat moeder gezegd had dat ik me niet meer met haar moest bemoeien, omdat zij bang was dat ik in ongelegenheid zou raken. Dat kon later wel weer, zei ze.
"Later," zei Cor, "misschien is er voor Stella geen later meer. Men zegt dat de Joden allemaal weg moeten, naar het Oosten van Duitsland of naar Polen."
Toch kon Cor 't zich van moeder begrijpen, "je moeder wil haar eigen kringetje, dus allereerst haar man en kinderen beschermen; dat gevoel heb ik ook tegenover jou, daarom bezwaart 't mij, dat Nico je in dat illegale werk heeft gehaald. Maar dat is fout van mij, en dus is 't ook fout van je moeder, want op het ogenblik is 't onze eerste plicht om te helpen, en om te redden, wat er nog te redden is. Onze allereerste plicht, Free, meer dan wat wij voelen voor elkaar, en waardoor wij elkander voor elk gevaar zouden willen beschermen."
Cor had zijn arm door de mijne gestoken en we zaten heel dicht naast elkaar. Toen zei hij nog: "denk je eens in, al de Joden zullen met hun gezinnen als balen goed over de grens worden gebracht tegen hun wil, misschien van elkander gescheiden. Ze zullen daar moeten werken als slaven, de ouderen zullen het natuurlijk niet kunnen."
"Stella's grootmoeder woont bij hen in," viel ik in.
En Cor ging voort: "die sterft natuurlijk gauw, zoals al die oude mensen en de kleine kinderen, die dit niet aankunnen. En dat alleen omdat ze tot een ras behoren, dat de Duitse regering haat, omdat die het dolzinnige denkbeeld heeft, dat van de Joden al het kwaad komt.
Toen vroeg Cor nog, of Stella's ouders zich niet ergens anders konden verbergen, of ze niet konden "onderduiken," zoals men dat tegenwoordig noemt, hij gaf mij een paar adressen op, die ik goed moest onthouden, niet opschrijven.
Terwijl wij dat allemaal bespraken, al die akelige dingen, waarvan ik, zelfs op zo'n warme dag, altijd weer koud van binnen word, had ik zelf toch een gevoel van iets zo heerlijks, dat 't mij leek of de zon voor mij zo mooi scheen, en de bloemen in het perk vóór ons voor mij alleen zo prachtig bloeiden. Voor mij en voor Cor........
Ik weet niet goed meer, hoe wij in de schemer naar huis zijn gewandeld, of wat wij precies gezegd hebben. Cors stem was zo zacht en toch zo nadrukkelijk, toen hij over nu en over later sprak.
"Later - als wij man en vrouw zijn," zei hij. Ik voelde mij helemaal verward, maar toch heel blij. En toen wij bijna thuis waren, zei Cor nog: "We zijn nu al werkers voor het zelfde doel, dat moeten we blijven."
Hij wilde niet binnenkomen, hij zou toch niet kunnen praten, zei hij. Ik ging gauw naar binnen, toevallig had ik een sleutel, en naar mijn kamertje. Daar heb ik gehuild, en toch was ik gelukkig.