Bloei


Leesboek voor de Christelijke School

Verzameld door J. Lens & H. J. van Wijlen
Zevende Deeltje
Met tekeningen van Isings
5e onveranderde druk
Bij H. J. Spruyt te Rijswijk, 1923

Fragment uit: Kinnie's St.-Nicolaasdoor Elize Knuttel-Fabius:
"En nu," begon vader, toen zij in den helderen winteravond stevig doorstapten - het zou wel een strenge, langdurige winter kunnen worden, het begon nu al te vriezen - "gaan wij samen voor iederen banketbakkerswinkel staan kijken. En als er dan zoo'n, arm, verkleumd kind voor de ramen komt staan en den neus tegen de ruiten platdrukt om ten minste wat te zien van het lekkers, dat hij toch niet denkt te krijgen, nemen wij het mee naar binnen en stoppen zijn knuisten vol lekkers...... dan zal je die kinderen eens met verrukte gezichten naar huis zien hollen...... bedanken doen zij je niet, daar zijn zij veel te blij voor. Vind je dat niet aardig om te doen?"
"Dol," beaamde Kinnie, "maar hoe komt u daar zoo bij?"
"Dat deed Grootmama vroeger met ons, toen wij kinderen waren, en nu zullen wij dat in het vervolg op iederen St.-Nicolaas-avond samen doen, ter herinnering aan Grootmama." Juist waren zij bij een banketbakkerswinkel aangeland.
Daar stond een klein, bibberend jongetje met een rood neusje en paarse handen: het was ook zoo koud; toch stond hij onbewegelijk en staarde begeerig naar al de uitgestalde heerlijkheden.
"Wil je daar iets van hebben, vent?" vroeg de dokter.
Alleen de oogen van het kind antwoordden.
En nu werd hij mee naar binnen genomen en kreeg suikerklompjes en een chocolade-letter en een zakje borstplaat en wat dikke gebroken speculaas.
Toen zij den winkel uitkwamen, gaf hij een soort gil van verrukking en holde weg zonder op of om te zien.
Voor den tweeden winkel stonden twee knap gekleede kinderen, een zusje en een jonger broertje.
Weer dezelfde vraag.
Toen ook dit tweetal de handen vol had, sloeg de kleine jongen een paar smeekende oogen naar den dokter op.
"Ook wat voor Moeder," vroeg hij schuchter.
"Brutale jongen, om nog meer te vragen," knorde het oudere meisje.
Maar de dokter keek het kind vriendelijk aan.
"Hoe heet je Moeder?"
"Moeder."
"Ja, maar hoe noemen andere menschen haar?"
"Moeder heet Cato," kwam het meisje nu te hulp.
"Dan koopen wij een dikke, groote C van chocolade voor Moeder."
Verrukt gingen de kinderen weg, maar kwamen onmiddellijk weer terug.
"Mijnheer....."
"Wat is er?" vroeg de dokter verwonderd.
"Wij hebben nog vergeten u te bedanken."
"Jelui zijn heel knappe kinderen. Gaat nu maar gauw naar Moeder."
Zoo liepen zij langs de meeste lekkerwinkels van het stadje en maakten overal kinderen blij.
"Het is zoo toch een heerlijke St.-Nicolaas," vond Kinnie. Zij had zoo'n prettig, warm gevoel, als zij er aan dacht, hoe verrukt al die kinderen naar huis gingen.