Hedwig's St. Nicolaasfeest
Door Tine van Berken, (1870-1899)
(pseudoniem van Anna Christina Witmond-Berkhout)
Geïllustreerd door Jan Sluyters, (1881-1957)
Uitgever H. J. W. Becht - Amsterdam
Derde Druk, 1914
Voor het eerst verschenen in 1897
Korte inhoud:
Hedwig stapt door de natte straten met een grote hoedendoos aan haar arm. 's Avonds zal het Sint-Nicolaas zijn en ze benijdt de mensen die geld hebben om cadeautjes te kopen. Haar moeder heeft het niet die moet, van 's morgens vroeg tot 's avonds laat, naaien aan japonnen voor anderen, terwijl ze zelf niets heeft om aan te trekken. Hedwig is op weg naar een rijke klant van moeder om een japon af te leveren.
Thuis wacht juffrouw Wilfred, Hedwig's moeder, op haar dochtertje. Ze heeft wat St. Nicolaasgeschenkjes voor Hedwig in een pakje gedaan Een zelfgemaakte blauw linnen boezelaar en een boek dat "Onder Moeders Vleugels" heet.
Doch als Hedwig thuiskomt en haar vertelt dat de rijke klant boos is geweest, omdat de jurk te lang was en niet paste en ze moeder bovendien beschuldigde van diefstal van het overgebleven deel van de lap stof, zijn beiden verdrietig en is de gezellige avond bedorven. Moeder moet er weer op uit om de klant tevreden te gaan stellen en Hedwig blijft thuis en denkt aan vroeger toen haar vader nog leefde.
Hij was een goed kunstschilder en zij kenden geen armoede. Zijn vader, de oude heer Wilfred, woonde op een groot buiten en had zijn handen van zijn zoon afgetrokken toen deze besloot kunstschilder te gaan worden. Sindsdien zag Hedwig haar grootvader nooit meer en ontving nog alleen een kaart op haar verjaardag.
Als moeder weer thuiskomt. wordt er toch nog St. Nicolaas gevierd. Hedwig is blij met haar pakjes, doch schaamt zich, omdat zij niets voor moeder heeft. Zij is te trots geweest om de dubbeltjes aan te nemen, die zij soms, als loopmeisje, aangeboden kreeg. Daar heeft ze nu spijt van.
Dan wordt er gebeld, de postbode bezorgt een brief van grootvader, waarin hij schrijft dat zijn huishoudster gestorven is en dat hij graag wil dat Hedwig en haar moeder voortaan bij hem komen wonen, zodat moeder dan zijn nieuwe huishoudster zal worden. Moeder en Hedwig zijn blij, wat zullen ze nu een heerlijk en gelukkig leventje gaan krijgen!
En zo gebeurt het, ze verhuizen naar "Duindal" en een jaar later, als het weer winter wordt, gaan Hedwig en haar grootvader samen schaatsenrijden op de vaart. Tot Hedwig's grote verbazing rijdt de krasse oude heer veel beter als zijzelf. Als het weer St. Nicolaas wordt, mag Hedwig aan al haar kennisjes in Amsterdam cadeautjes sturen. Samen met grootvader gaat Hedwig per rijtuig naar Haarlem om de geschenkjes te kopen. Wat voelt zij zich nu gelukkig, niet omdat zij rijk is, maar omdat ze anderen met haar geschenkjes gelukkig zal gaan maken!
Fragment uit het boek:
Het was een klein meisje, dat met een groote hoededoos in de hand de straat overstak en met een heel knorrig gezichtje voor een banketbakkerswinkel staan bleef. Banket en suikergoed, chocolaad, bonbons, fondants, gedroogde confituren en geglaceerde doozen, pistaches op kristallen schaaltjes, roompralines in groote, geslepen stopflesschen, - het zag er alles heel verleidelijk uit. Een paar kleine kleuters drukten de neuzen plat tegen het raam en wezen met de paarse vingertjes het lekkers aan, dat ze stellig koopen zouden, als ze geld hadden. Maar ze hadden geen geld en kochten dus niets en lachten maar tegen al de heerlijkheden en smakten met de tong.
Maar Hedwig lachte niet. En haar gezichtje stond niet vriendelijker of opgewekter toen ze, met een zucht, zich afwendde en haar tocht voortzette.
Ze was al bijna dertien jaar, Hedwig, maar ze zag er uit als een meisje van tien. Ze was een tenger figuurtje, zooals ze daar voortstapte, het schrale manteltje, het eenvoudige kastoren hoedje op het strak weggetrokken haar, en met de dikke, stijve vlecht, die bijna te zwaar scheen, recht neerhangend tot over het middel.
Het was koud. De straten waren nat van halfontdooide sneeuw. Een motregen viel traag neer. De lucht zag grauw. Het begon al donker te worden, hoewel het pas even over drieën was. Niettegenstaande het slechte, vervelende weer was het druk op straat. Het was Zaterdagmiddag en 's avonds zou het Sint-Nicolaas zijn, en heel veel menschen, en heel veel kinderen ook, waren er nog op uit om inkoopen te doen. Er waren er, die zóó'n haast hadden, dat ze tegen Hedwig of tegen de kolossale hoededoos aanliepen; anderen mopperden omdat ze, met haar doos voor de winkels staande, zooveel plaats innam, zoodat het lastig was, haar met de volte te passeeren. Hedwig trok zich van dat alles weinig aan, alleen zagen haar groote, donkere oogen nog norscher. "Ik heb evenveel recht om op straat te loopen en naar al het moois te zien als ieder ander!" dacht ze, en het kwam haar niet in het hoofd, voor wien ook uit te wijken.
Er was een dame, die de handen zóó vol had met allerlei pakjes, dat ze er een vallen liet. Het lag daar in de modder, de dame was niet in staat het op te rapen, zonder weer iets anders te laten vallen; hulpeloos keek ze rond, bang dat haar pakje in het gedrang vertreden zou worden.
Hedwig, die vlak achter haar liep, had het gezien; maar ze deed geen moeite om de dame ter wille te zijn. Ze benijdde de menschen, die geld hadden om cadeautjes te koopen; háár moeder had het niet, die moest naaien van 's morgens tot 's avonds aan japonnen voor anderen, terwijl ze zelve nauwelijks iets knaps had om aan te trekken, als ze den damesklanten de maat ging nemen.
Met iets van een lach om de lippen, liep ze de dame voorbij, over het kleine pak heenstappend; het scheelde weinig of zijzelf had het vertrapt.....