Het Boek van St. Nicolaas
Verhalen en Versjes voor Kinderen
Van S. Maathuis-Ilcken, (1855-?) en Henr. Dietz, (1857-1939)
Met bandteekening en platen van M. Midderigh-Bokhorst, (1880-1972) en Sijtje Aafjes, (1893-1972)
Gouda - G. B. Van Goor Zonen, 1920
Uit de Serie Voor 'T Kleine Volkje, deel XXIII
Leeftijd 6-9 jaar
Inhoud:
Sint, Zwart-Jan en Schimmel - De Zeelucht en nog wat anders - Een Ruiter te Paard - Van een Roe - Grootje's Sinterklaaspretje - 't Was een Droom -
"Sint-Niklaas zal het weten" - Zwart-Pietje - Je kunt nooit weten! - Heerlijke Decembermaand! - Och, stuur me toch geen Roe! - Een Roe, en nog wat toe -
Dat's de Wekker! - Het Sint-Nicolaas-Kindje - Vijf December - Mijn arme Liselot! - Van het Maantje en den Lindeboom - Geraden! - Een Liedje van Dank
Fragment uit Sint, Zwart-Jan en Schimmel:
"Tik, tik!"- "Binnen!" roept de Sint, maar hij blijft rustig doorlezen. Hij kent dien tik": dat is Jan!
Jan komt binnen, loopt zacht de kamer door, gaat schuin achter Sints stoel staan, maar zegt niets. - Eindelijk kijkt de Sint om: "Nou, Jan, wat is er, weer een nieuw pak brieven? Geef maar op!" Maar Jan hééft geen brieven - verlegen draait hij zijn kapje in zijn handen rond en zegt nog altijd niets.
De Sint schuift zijn stoel zóó, dat hij Jan beter kan aankijken: "Maar Jan, jongen, wat scheelt je?" Hij kan haast niet laten te glimlachen om 't bedremmelde, strakke gezicht van Jan, die anders zoo graag zijn glinsterend witte tanden laat zien. "Is er wat gebeurd? Averij aan de stoomboot - alle winkels uitverkocht - je groote zak gescheurd? Schimmel verkouden in 't linker neusgat? Kom er maar mee voor den dag, Jan!"
Maar Jan laat zijn witte tanden nog niet zien bij 't grapje van Sint - hij strijkt door zijn kroeshaar en eindelijk komt er haperend: "Sint, ik wou even zeggen, dat ik van 't jaar niet met je meega op de stoomboot....." (Je, zegt Jan - och ja, dat laat Sint maar toe, Jan is ook al zoo'n ouwe gediende en heel eigen met zijn meester).
"Wà-àt?" roept de Sint: hij schuift zijn bril op zijn voorhoofd en kijkt Jan met open mond aan.
"Wàt?" zegt hij dan nog eens. "Als je me nu vertelde dat Schimmel in eens was begonnen te praten, 'k zou 't eerder gelooven, dan dat mijn eigen, trouwe Zwart-Jan me in den steek wil laten!"
"Sint," komt Jan los, nu het hooge woord er uit is: "Sint, als Schimmel praten kòn, dan zou ie net zoo zeggen als ik: ik ga niet, ik heb er geen aardigheid meer aan, ik kan 't niet langer verdragen, ik kan 't niet langer aanzien - 't zal mijn dood nog zijn..."
"Ho, ho, Jan, jongen," zegt de Sint en nu de eerste schrik voorbij is, komt er weer een ondeugende tinteling in zijn oogen: "ho, ho! drink eerst eens, hier, en vertel me dan eens kalm, wàt je niet meer verdragen kunt, dan begrijpen we mekaar beter."
Jan drinkt, hij wordt wat kalmer, maar zijn zwarte oogen rollen nog in 't blauwige wit, en zijn stem beeft nog, als hij begint te praten.
"Sint," zegt hij, "Ik kan 't niet langer aanzien, dat ze ons overal namaken. Ze maken den Sint na en Zwart-Jan maken ze na, tot Schimmel toe. Als je in zoo'n groote stad komt, loop je overal tegen Sinten en Zwart-Jannen aan en Schimmels. Sinten met fladderigen tabberd, met mijter en staf van bordpapier en Sinten met valsch wit haar en valsche baarden. En Zwart-Jannen met pakjes, die naar niks lijken, met kroespruiken en zwart gemaakte gezichten, hals en handen vergeten ze soms nog zwart te maken ook! En de Schimmels, nou, meestal zijn ze zóó voor de aschkar weg: 't is maar, wat je wit noemt! En manen van twintig haren met een staart van vijf!
"Wel nou," zegt de Sint en hij gaat echt gemakkelijk achterover leunen, om goed naar Jan te kunnen luisteren, "wel nou, Jan, als ze ons niet héél mooi vonden, zouden ze ons niet "namaken", zooals jij het noemt. "Wees er blij om, jongen, 't is nog een hele eer voor ons. Als mijn baard maar echt is en jouw zwarte pruik... en dat is ie toch, hoop ik...." Lachend pakt Sint Jan in zijn kroesbol...
"Sint-Nicolaas van Tolentin,
Breng mij eens een lekker ding,
Een lekker ding van safferaan,
'k Zal àl in mijn korfjen slaan,
Mijn korfjen staat te verkoopen;
Tien pond en een half,
Een koe is geen kalf,
Een paard is geen zwijn,
Morgen zal 't Sintniklaas zijn!
Fragment uit Vijf December:
Toen ze buiten kwamen in de stilte, waar alleen 't maantje licht gaf, toen Vader ernstig werd, toen werd het ook stil in Dick's hart. Nu vergat hij, dat zijn gezicht en handen zoo dwaas zwart waren, dat Vader en hij daar zoo raar aangekleed waren.... hij kon alleen nog maar denken aan alles, wat Vader van ziek Jantje en zijn moeder verteld had! Nu, hij, Dick, zou zijn best doen, mooi voor Zwart-Jan te spelen. Dick voelde zich nu echt gewichtig.
Een goed eind van 't hutje op de hei liet Vader stilhouden - te voet gingen ze verder. 't Rustige licht van de maan, wijd en zijd over de eenzame hei, de duizenden sterren aan den hoogen hemel, de stilte, die je haast hóórde....
Vader voorop, zoo vreemd in zijn wijden tabberd, met mijter en staf.... Dick zelf in zijn kleurig pakje achteraan... de wonderlijke schaduwen, die er van hen meeliepen op de hei - 't leek als een sprookje, een droom....
Maar nu hield Vader stil bij 't hutje... Dick's hart begon te kloppen - nu zou het gebeuren!....
De Sint tikte aan 't venster met zijn staf - 't gordijn ging op - Sint en Zwart-Jan keken naar binnen, waar Jantje lag... De Sint wees naar de deur, die dadelijk openging...
Een oogenblijk later stond hij vóór Jantje's bedje. Maar Zwart-Jan durfde nog niet nader te komen en ook Jantje's moeder bleef in de schaduw - beiden keken haast angstig naar wat komen ging.
Jantje had zich half opgericht, 't gezichtje hooggekleurd door de koorts. De glinsterende oogen wijd open, keek hij, zonder nog te begrijpen.
Maar daar klonk de vriendelijke, rustige stem van den Sint: "Dag, Jantje, dag, vent, hier ben ik nu eindelijk om je 't mooie paard en wagentje te brengen, dat ik je beloofd had.... Nee, blijf maar rustig liggen, je hoeft er niet om naar buiten.... Kom eens hier, Zwart-Jan, en laat eens kijken, wat je onder je mantel hebt...."
Voorzichtig kwam Zwart-Jan nader: "Kijk eens, Jantje, dat heb ik nu heel van Spanje voor je hierheen gedragen". En toen zette Dick 't speelgoed vlak bij Jantje op de deken....
't Was eerst, of Jantje nòg niet begreep. Maar nu betastte hij met zijn vermagerd handje Sints baard en hooge muts en naar Zwart-Jan's donker gezicht met de vuurroode lippen.... En in eens sloeg hij beide armpjes om 't paard en wagentje heen, trok het heelemaal naar zich toe, streelde paardje's manen, liet het staartje wapperen, draaide een wieltje rond... Jantje had begrepen, en al zei hij niets, toch wist Sint, Dokter-Sint, dat Jantje terug was uit het land van de koortsdroomen.
Met een gelukkig gezicht boog Jantje's moeder zich over haar ventje. Tranen, nu van blijdschap, rolden haar over de wangen.