Willem Roda
Geschreven door E. Heimans
Geïllustreerd door B. van Vlymen
Uitgever Van Holkema & Warendorf N.V. - Amsterdam ca. 1910
Voor jongens van 12 - 16 jaar
Uit de Bibliotheek voor Jongens en Meisjes "De Goede Kameraad"
Eduard Heimans werd op 28 februari 1861 te Zwolle geboren. Later werkte hij als onderwijzer in Amsterdam.
Heimans is op 22 juli 1914 te Gerolstein overleden.
Uit het nawoord van de schrijver:
Voor zover het mij mogelijk was heb ik zelf de plaatsen bezocht, die ik in den loop van dit verhaal moest beschrijven; een zomervakantie is echter te kort, om een tochtje naar en door Australië te doen. Voor het laatste gedeelte van dit werk heb ik mij derhalve tevreden moeten stellen met beschrijvingen, tekeningen en photographieën.
Inhoud:
Willem Roda woont met zijn ouders en zuster Emilia op de Bocht van de Herengracht te Amsterdam. Het is een rijk en voornaam gezin. Emilia verlooft zich met Herman Borgers en op dit feest zingt Willem, samen met de zuster van Herman, Emma Borgers voor het verloofde paar. Dan komt een goede vriend van vader, de advocaat Omens, vertellen dat Howell & Co. te Londen failliet is, zodat ook de familie Roda al hun geld verloren heeft.
De familie moet verhuizen naar een bovenhuis en vader moet als boekhouder gaan werken. De verloving tussen Emilia en Herman wordt verbroken, en Herman vertrekt naar Australië. Willem wordt op school erg gepest omdat ze nu arm zijn. Op een dag wordt hij zo driftig, dat hij "een schooier" bijna dood slaat. Hij wordt opgepakt en in het Rijksopvoedingsgesticht "De Kruisberg", nabij Doetinchem, opgesloten.
Hieruit ontsnapt hij, samen met zijn vriend Kees Knol, met behulp van twee jongens van het gymnasium. Hij verblijft enige tijd op de Veluwe in een plaggenhut bij boer Branse. Vandaar uit trekt hij verder naar Limburg, waar hij een onderkomen vindt bij Volsteke, die werk voor hem vindt als gids in de grotten van de Sint Pietersberg.
Op een dag redt hij een verdwaalde Engelsman, Lord Greybury, uit de grot. Deze is hem zo dankbaar, dat hij besluit Willem mee te nemen naar zijn bezitting in Australië. Op Darling-station is Mr. Walebone de squatter, hij is oneerlijk en Lord Greybury maakt zich niet bekend als eigenaar om hem zo te ontmaskeren.
Willem heeft zijn zuster beloofd om Herman Borgers te gaan zoeken op de goudvelden. Dat doet hij, samen met Kees Knol, die hij tot zijn verrassing ook in Queensland weer tegenkwam, en Lord Greybury. Onder leiding van de gids Jacky, maken ze levensgevaarlijke avonturen mee met de zwarte bewoners. Toch lukt het ze om Herman te vinden.
Lord Greybury heeft zich ondertussen als eigenaar bekend gemaakt en Mr. Walebone wordt verdreven. Nu werken Willem, Kees en Herman op Darling-station als squatters en brengen het bedrijf tot bloei.
Drie jaar later keren ze rijk terug naar Amsterdam, waar Willem herenigd wordt met zijn ouders. Lord Greybury zorgt ervoor dat de familie Roda in ere wordt hersteld, en dat ze hun huis aan de Herengracht weer terug krijgen. Herman en Emilia gaan trouwen en Willem verlooft zich met Emma Borgers.
Willem, Emilia en Herman keren terug naar Australië, waar naar verloop van tijd ook Emma en de ouders van Willem volgen.
Fragment uit het boek:
Ja, daar ginds aan het eind van de gang lag een voorwerp, waarvan de omtrek niet te onderscheiden was. De fakkel viel Willem uit de sidderende handen, zijn knieën knikten. Op den tast kroop hij voort, geen geluid hoorde hij meer. Eindelijk voelde hij iets, een mens - plotseling kreeg hij al zijn geest- en lichaamskracht terug. Hij schudde het lichaam door elkaar. Geen geluid: hij tilde de armen op, ze ploften, toen hij ze losliet, als lood met een doffen slag op het zand neer. God! Zou hij nog te laat zijn gekomen? Zou dat geluid het laatste van een stervende geweest zijn? Zou hij weer een lijk met verwrongen gelaatstrekken zien?
Willem durfde haast geen licht ontsteken, doch hij sprak zichzelf moed in en stak de fakkel weer aan. Onbeweeglijk lag de ongelukkige op den grond, het gelaat naar Willem toegekeerd; het was doodsbleek, doch niet misvormd. De ontstelde jongen nam zijn flesje rum; hij huiverde bij de aanraking van dat koude gelaat. Hij trachtte rum in den mond te gieten, doch de tanden waren stijf op elkaar geklemd.
Radeloos knielde hij naast den ongelukkige neer; dikke tranen rolden over zijn wangen. Hulp halen, een dokter roepen, was onmogelijk. Zo hard hij kon, wreef hij polsen, slapen en voorhoofd van den Engelsman. Vijf minuten van inspanning gingen voorbij, zonder gevolg. Toen liep er een rilling door het koude lichaam. Willem schrok eerst, toen stiet hij een juichtoon uit en verdubbelde zijn pogingen. Hij voelde, dat het onbeweeglijke lichaam onder de hand warmer werd.
"Sir, sir, awake," riep Willem, zo hard hij kon, "you are saved."
De Engelsman sloeg de ogen op en keek verwonderd enige ogenblikken in 't rond; toen scheen hij zich iets te herinneren van wat er met hem voorgevallen was; hij stak Willem de hand toe en zei nauwelijks hoorbaar:
"I thank you. What o'clock is it?"