St. Nicolaas weer in ons Land


Uitgegeven door Importhuis Gebrs. Spanjersberg - Rotterdam, 195?
Karton, 30 bladzijden
Bevat 8 versjes en 1 lang verhaal
Met 4 grote kleuren illustraties en vele zwart/wit/rode tekeningen.

5 December is de verjaardag van Sint Nicolaas de Kindervriend. Dan zingen de kinderen liedjes ter ere van den goeden man, die zo heel veel van kinderen houdt. Als wij jarig zijn, krijgen we cadeautjes. Dan zijn we blij. En Vader en Moeder en de hele familie komen feliciteren. Ook de vrienden en vriendinnetjes. En wij mogen tracteren op lekkers. Maar als de goede Sint jarig is, geeft hij cadeautjes. En hij tracteert ook. Op heerlijke dingen: chocola en suikergoed, koekjes en marsepein. Hij houdt zoveel van kinderen, dat hij ze allemaal blij wil maken. En daarom verrast hij ze met geschenken. Meestal weet hij ook precies, wat ze zo dolgraag zouden krijgen. En als het kan, geeft hij dat ook.
De kinderen mogen vrij vragen, wat ze willen. Als je 's avonds bij de schoorsteen roept, hoort Sint Nicolaas het meestal. Want hij luistert op het dak met zijn oor aan de schoorsteen. En als hij het zelf niet hoort, dàn wellicht zijn zwarteknecht. Eigenlijk heeft de Sint wel meer dan één zwarteknecht. En wat de een niet hoort en ziet, bemerkt de ander. Juist als je 't niet zou verwachten, zijn ze op het dak. Horen kun je ze niet. Muisstil gaan ze hun gang. De schoenen van Zwarte Piet zijn van vilt. Daar kan hij zo zacht op lopen als een poes. En dat kun je niet horen. De goede Sint zelf zit bijna altijd op zijn prachtig wit paard. Dat is een toverpaard. Ongelooflijk grote sprongen kan dat dier nemen. En altijd komt het onhoorbaar van het ene dak op het andere.
Dat paard heeft nog nooit een missprong gedaan. Maar het is dan ook een toverpaard.
Ja, in de donkere nachten van begin December gaat het wonderlijk toe. Dan kun je de vreemdste dingen verwachten.

Zo begint het verhaal. Een fragment hier uit:
's Avonds zong ook Frans liedjes bij de schoorsteen, van Sinterklaas kapoentje; van Sinterklaasje romme, romme, bon. Gooi wat in de lege ton.
En toen hij iets meende te horen kraken op het dak, zong hij ook nog:

Op de hoge, hoge daken,
Rijdt Sint Nicolaas met zijn knecht.
Wil je weten, lieve kinderen,
Wat hij tot zijn knechtje zegt?
Kijk eens even, beste Piet,
Of je ook stoute kinderen ziet.

Wat Zwarte Piet neusde in het donkere gat van de schoorsteen, een stout kind zag hij niet. Hij zei dan ook tegen Sint Nicolaas: "Neen, Sinterklaas. Ik zie alleen een zoeten Frans. En....." Toen fluisterde Zwarte Piet den Sint heel zachtjes in het oor, dat Frans zo graag een spoortreintje zou willen hebben.
"Dan moet hij eerst naar bed," zei de oude Kindervriend. Piet gromde plotseling door de schoorsteen: "Boeh, boeh!" En of kleine Frans weg wilde wezen. In een ommezientje lag hij onder de wol, veel vlugger dan gewoonlijk. Gauw deed hij zijn oogjes toe, toen Moeder hem toegestopt had en een nachtzoen gegeven.
De volgende morgen ging Frans gauw naar zijn schoen kijken. Het hooi en het andere eten voor het paard waren er uit. Maar er zat geen pakje in. Geen locomotief, geen trein, geen rails, geen snoepje, helemaal niets. O, wat een teleurstelling voor Frans. Hij kreeg tranen in de ogen en keek smekend zijn moeder aan. Zijn lip begon te trillen.
"Malle jongen," zei moeder, "niet huilen. Kijk hier eens!" En toen zàg Frans het. Een groot pak. Het lag op tafel. Dat kon ook niet in de schoen. Frans slaakte een zucht van verlichting. Wat zou er in zitten? Het was stevig ingepakt, in bruin papier, met een touwtje er om. Bovenop was iets geschreven. Met paarse inkt, Sint Nicolaas had zeker net zulke inkt als Vader. Moeder las voor, wat er op het pak geschreven was:
Frans zag in een winkel een mooie trein.
O, wat zou hij gelukkig zijn,
Als hij ook zo'n spoortje had,
En de Sint die geeft hem dat.

"Een trein, Moes?" juichte Frans. "Kijk maar eens," zei Moeder.
Wat trilden zijn handen, toen hij het touwtje mocht losmaken. Het was zo stevig vastgeknoopt. Gelukkig hielp Moeder een handje. Met een schaar knipte ze het touwtje stuk. Even later kwam uit het bruine papier een kartonnen doos te voorschijn. Het deksel ging eraf - en toen - toen blonk Frans een verrukkelijk mooie trein tegen.
Een locomotief, een kolenwagentje, drie gewone wagons, een rode, een groene en een bruine; ook nog een grijze goederenwagen. En verder rails, een heel stapeltje rails. Frans kon zijn ogen nauwelijks geloven. Een trein, een echte trein. En die was nu van hem.