Jan van Beek

Geschreven door J. B. Schuil
Geïllustreerd door Ton Hulse
Uitgever H.J.W. Becht's Uitgevers Mij. N.V.- Amsterdam
Eerste uitgave in 1910

Korte inhoud:
Jan van Beek wordt vanwege voortdurende kwajongensstreken van de H.B.S gestuurd. Hij wordt door zijn ouders naar een internaat gestuurd: Instituut Hovink. Hier wordt hij vrienden met Kees Rijger en Henri de Breul. De leraren (de frikken) hebben allen bijnamen als: de Huzaar, de Salamander, De Bolle, Pierewiet, Sir en Buikie. Deze laatste is mijnheer van Til. Hier kunnen de jongens uitstekend mee opschieten.
Jan wordt lid van"Het verbond", waar ook Piet van Beveren en George van Dinter (Zeus) lid van zijn. Samen beleven ze vele avonturen. Ze richten ook de voetbalcub B.F.C. op. Aan het eind trouwt Buikie en wordt de nieuwe "Baas" van de kostschool. Voortaan zal de school "Instituut van Til" heten. Zijn vrouw wordt beschermvrouw van de voetbalclub .

Fragment uit het boek:
Stom verbaasd keek Jan op. Daar zaten de jongens, in lakens gewikkeld, naast elkander op de grond gehurkt. George van Dinter zat in het midden; voor hem stonden twee brandende kaarsen, die allen spookachtig verlichtten en tussen de kaarsen was een dolkmes met de punt in de grond gestoken. Naast Jan stonden Kees Rijger en Piet van Beveren, nu eveneens met witte lakens om.
"Voordat ge de geheimen van het Verbond zult vernemen,moet ge zweren, nooit en aan niemand iets van de geheimen te zullen verraden."
"Ik zweer..."zei Jan.
"Nee, nee, nog niet!" haastte George zich te zeggen, en vervolgde met een grafstem:"Neem die dolk!"
Jan trok het mes uit de vloer tussen de kaarsen vandaan."Zwaai er nu vijfmaal mee over je hoofd!" Jan deed het.
"Plaats hem met de punt op je hart!" Jan wilde het doen....Ja, waar zat zijn hart ook al weer, rechts of links? Hij bedacht zich echter niet lang en plaatste manmoedig de punt van het mes rechts op zijn borst. "Je hart zit links!" "O, ja dat is waar ook!" zei Jan haastig en verplaatste het mes.
"Zeg mij na: "Ik zweer, nooit en aan niemand de geheimen van het drievingerenverbond te zullen verraden!"


De Katjangs

Geschreven door J.B. Schuil
Geïllustreerd door O. Geerling
Uitgever H.J.W. Becht - Amsterdam
Boek- courant- en steendrukkerij G. J. Thieme - Nijmegen
Derde druk, ca. 1920

Voor het eerst uitgegeven in 1912

Korte Inhoud:
De assistent-resident van Pontaniak op Borneo stuurt zijn twee zoons naar Nederland om naar de HBS te gaan. Zo komen Tom en Thijs Reedijk bij hun tantes Fokeliene en Koosje in huis. Daar zijn ook de trouwe gedienstigen Bet en Jochem.De komst van de twee Katjangs, zoals ze onmiddellijk door iedereen worden genoemd, maakt een einde aan de rust die in het huis van de tantes heerste. Ze halen heel wat uit en maken bijvoorbeeld samen met de andere leden van het geheim verbond: "De zwarte hand" ( Hein Blommers, Wim Roovers, Freddy Rutgers en andere ) de stad onveilig.

Fragment uit het boek:
De vijf vrienden zagen plotseling tot hun grote schrik de Mof regelrecht op de struiken afkomen, waar achter zij verscholen lagen. Vlug sprongen zij op en als bezetenen renden zij achter elkander de Dijk af, telkens omkijkend, of de heer Bremer hen volgde.
"Kom hier! Blijf staan! Kom hier, zeg ik je!" brulde de heer Bremer woedend.
"Vooruit! Vooruit!" schreeuwde Wim Roovers, die achteraan liep, maar toen zij zagen dat de dikke leraar bij het zwemhuisje bleef staan, temperden de jongens hun vaart, nu en dan eens omkijkend, wat of de Mof ging doen.
De toestand begon voor de heer Bremer bepaald kritiek te worden. Hij begreep, dat hij onmogelijk met één pantalon, een handdoek, een paar schoenen, een boord, een bril en één manchet in Meerburg kon komen. Hij voelde dat hij de jongens nodig had. Hij schreeuwde met zijn handen als een scheepstoeter voor zijn mond: "Als jullie me helpt, beloof ik, dat ik jullie niets zal doen!"
Nog liepen de jongens door. "Dat jullie helemaal geen straf krijgt!" voegde hij er met bloedend hart aan toe.
Toen stonden Tom en Thijs stil. De anderen, die de Mof in het geheel niet vertrouwden, wilden doorlopen, doch de Katjangs begrepen, dat zij de heer Bremer zó niet op de Dijk konden laten staan, al was hij dan ook de Mof. Langzaam liepen zij terug, op enige afstand gevolgd door Hein, Wim en Freddy. Toen hij de heer Bremer tot een 50 meter genaderd was, bleef Tom staan...

De AFC-ers

Geschreven door J.B. Schuil
Geïllustreerd door O. Geerling
Uitgever H.J.W. Becht N.V. - Amsterdam
Derde druk, 192?
Eerste uitgave 1915

Vervolg op De Katjangs

Korte inhoud:
Regelmatig vraagt Eddy Loomans zich af waarom zijn vader toch niet wat meer kan zijn dan andere vaders. Zoals de vader van zijn beste vriend Kees Brummer bijvoorbeeld, die in een uitbundige schaterlach uitbarst als de jongens kattekwaad hebben uitgehaald en die bovendien een uitgebreide belangstelling voor de voetbalprestaties van zijn zoon heeft.
Als Eddy iets heeft uitgehaald, betekent dat echter steevast een onverbiddelijk: "Niet voetballen vandaag!" van zijn vader. En dat is het ergste dat de goal-getter van AFC kan overkomen.
Niet alleen op het voetbalveld beleven Eddy, Kees en hun vrienden talloze spannende momenten, maar ook daarbuiten, zoals het sneeuwballengevecht tegen de Vitessers van de Mulo-school. Ook de liefde komt voor Eddy Loomans op zijn pad, in de vorm van Kitty, het zusje van Henk Walden, zijn nieuwe buurjongen.

Fragment uit het boek:
Bijna nog nooit waren de jongens met zoo'n vaart naar buiten gestormd als dien middag, toen om twaalf uur de bel had geluid. De sneeuw lag bijna wel'n voet dik op de straat en nog maar altijd dwarrelden groote vlokken in dichte massa naar beneden.
Eddy was het eerst buiten; hij stond met zijn klasgenooten te wachten op de paralellklassen van Kees en Jo Reus.
"Nou wordt-ie goed, nou wordt-ie fijn!" riep Eddy en toen hij ook de andere makkers zag verschijnen, schreeuwde hij: "Vooruit, AFC! naar de Mulo!"
"Leve de bloedwraak!" gilde Huib Delfors, die het nu pas "echt" begon te vinden en op een holletje draafde het heele stel, al maar roepend: "Hup AFC! Weg met Vitesse!" naar de school van den heer Laane. De dikke Kees Brummer was zóó fanatiek, dat hij dezen keer niet achteraan tippelde, maar tot het laatste toe in de voorste gelederen bleef.
Toen de AFC-ers bij de Mulo-school aankwamen, was er nog geen Vitesser te bekennen; de groote bruine deur was nog dicht.
"Prachtig! ze moeten d'er nog uit komen!" riep Eddy, en Kees waarschuwde: "Ssst! Stil lui, 't moet 'n verrassing blijven. We zullen ze feestelijk ontvangen!" Toen legde hij voorzichtig zijn pet voor zich op den grond en gooide er het eerste projectiel in, dat hij voor den komenden strijd in elkander had gekneed.
In een grooten kring stonden de jeugdige A.F.C.-ers voor de deur van de Mulo-school en wachtten; zij wachtten op den eersten Vitesser, die het wagen zou zijn neus buiten de deur te steken. Het was een formeele blokkade; geen kip kon er in of uit, zonder door de A.F.C.-ers allerongenadigst beschoten te worden. Zij hadden hun petten en hun zakken vol sneeuwkogels, en voor hen op den grond lag nog een reserve-voorraad munitie, waar zij wel voor minstens vijf minuten genoeg aan hadden. Zij stonden er stil, in afwachting, starend naar de deur, die nog maar steeds gesloten bleef.
"'k Wou, dat ze maar kwamen!" fluisterde Bram Heesink; hij verlangde naar het oogenblik van zoete wrake, dat nu komen zou.
"Dit is 'n speciale voor dien lammen Roos!" gichelde Jo Reus en hij drukte den kogel, dien hij onder handen had, nog wat steviger in mekaar.
Eddy begon - nu het zoo lang duurde - al te vreezen, dat ze reeds weg zouden zijn, maar opeens fluisterde Kees:
"Sssst! daar zal je 't hebben!"
Alle A.F.C-ers stonden in gevechtsstelling; langzaam ging de deur open.
"Wacht, lui, op commando!" riep Kees zacht.
"Klaar?.... Een.... twee.... Hallo, stop, stop, niet gooien!" riep hij verschrikt, en op hetzelfde oogenblik was de deur al weer met 'n vaart dichtgekletst.
"Het waren meisjes!" riep Tony Hespers erg teleurgesteld.

De Artapappa's

Geschreven door J. B. Schuil
Eerste uitgave 1920
Illustraties van: M. Krabbé
Uitgever: H. J. W. Becht - Amsterdam

Gebaseerd op een waar gebeurd verhaal, verteld door Pukkie, de hoofdpersoon, aan de schrijver.
Opgedragen ter nagedachtenis aan Bloemhof.

Korte inhoud:
Een verhaal dat niet vrolijk eindigt. Twee kafferjongens,Paul en Bloemhof Artapappa, zijn voor hun schoolopleiding in Nederland. Zij komen in huis bij de familie Bommel. Hier wonen ook de drie vrienden Spekkie, Lijn en Pukkie. Er ontstaat een hechte vriendschap tussen de jongens en samen beleven zij vele avonturen. Wanneer Paul en Bloemhof aan het einde weer terug moeten naar Transvaal,sterft de laatste van verdriet.Vijftien jaar later bezoekt zee-officier Puk, Bloemhof's graf in Pretoria, waar hij ook Paul weer ontmoet.

Fragment uit het boek:

"Zeg Bloemhof, nou worden wij nog groter vrienden, hè?" Bloemhof keek hem even met zijn grote donkere ogen aan en zei niets anders dan: "Ja, Puk!" Dit was zijn enige antwoord, maar Pukkie begreep, wat die twee woorden voor de eenvoudige kafferjongen betekenden.
"Zou je wel altijd in Holland willen blijven, Bloemhof?"vroeg Puk.
Bloemhof knikte. "Altijd!" zei hij.
"Waren de mensen in Pretoria dan niet goed voor je?"
"Jawel, maar daar alles eerst zo vreemd! Ik was niet gewend! Hier mijnheer en mevrouw veel liever!" Toen keek hij Pukkie aan en zei glimlachend:"En daar geen vriend! Ik nooit vriend gehad! Jij net broer van mij."
Pukkie hoorde het dus nu uit Bloemhof's mond: hij was zijn eerste en enige vriend in de wereld. Bloemhof had hem nooit met één woord over deze grote vriendschap gesproken. Bloemhof was geen jongen van grote woorden. Maar nu had hij het voor het eerst van zijn leven op zijn eigen, eenvoudige manier gezegd! Hier, op die stille plek in het bos, bij dit meertje, ver van alle andere mensen, had Bloemhof zijn hart voor Pukkie geopend.

Rob en de stroper van Tjot-Idi

Geschreven door J.B. Schuil
Illustraties door R. van Looy
Uitgever H.J.W. Becht - Amsterdam "Hebt in werken bevrediging" 1932
Derde druk 1952

Oorspronkelijk verschenen onder de titel: "Doodverklaard" in 1928.
In 1932 herdoopt tot Rob en de stroper van Tjot-Idi
Met voorin de opdracht:Met de herinnering aan mijn jeugd, opgedragen AAN MIJN MOEDER.

Korte inhoud:
Vlak voor de zomervakantie een theorie-proefwerk over het hele jaar! Zoiets kan alleen de rector bedenken, of de "Ouwe" zoals iedereen hem noemt. Maar Jaap en Jan weten een oplossing: stiekum de vragen stelen uit de kamer van de rector. Ze halen Pim over het voor ze op te knappen, maar Rob weigert er aan mee te doen. Hij en twee andere jongens willen de vragen zelfs niet eens zien.
De "Ouwe" komt later achter de waarheid door een anoniem briefje. Alles wijst erop dat Rob Felten zo gemeen is geweest om zijn klasgenoten te verraden. De klas besluit hem dood te verklaren. Gelukkig is daar nog de joviale Petersen met zijn honden, de stroper van Tjot-Idi.....

Fragment uit het boek:
Het was op een donderdagmiddag, dat Jan en Jaap Kroon, Bram Hoevers, Walter Termytelen, Pim Termaten en Henk van Druten van het voetbalveld kwamen. Het gesprek ging als zovele keren, weer over Rob Felten.
"Waar zou de verrader toch die hond vandaan hebben?" vroeg Jaap. "Ik heb gehoord dat ie 'm van 'n stroper gekregen heeft!" antwoordde Walter.
"Van 'n stroper?"
"Ja, van die kerel die daar in zo'n rare hut in het Osselse bos woont!" Henk en Walter waren er wel eens op de fiets geweest; de anderen echter niet.
"Hoe komt de verrajer aan die kerel?" vroeg Jan Kroon. Niemand wist het te zeggen. Opeens zei Bram:"Daar heb je 'em!" En werkelijk daar kwam Rob op zijn eentje aanlopen.
Jan Kroon voelde zich, nu hij met de anderen was, heel wat mans. Hij dacht dat ook de anderen niets liever zouden willen dan wraak nemen over de belediging van de vorige keer, toen Rob hem bijna ondersteboven had gefietst en hen gehoond had met zijn sarrend: "Branie-kerels! Helden!"
Wat Jaap niet wist, was dat Noor door Rob in het kreupelhout bij wijze van oefening was neergezet. Het was één van de vele dressuuroefeningen die Dirk hem had geleerd....

Hoe de Katjangs op de Kostschool van Buikie kwamen

Geschreven door J.B. Schuil
Eerste uitgave 1930
Illustraties van T. Leeser, (1903-1996)
H.J.W. Becht's Uitgeversmaatschappij N.V. - Amsterdam

Uit het Voorwoord van de schrijver:
Dit boek geeft een vervolg op De AFC-ers! Maar niet op hun alleen, ook op De Katjangs en Jan van Beek!
De lezers van deze boeken zullen in dit boek vele bekenden ontmoeten. Tom en Thijs Reedijk natuurlijk in de eerste plaats! Maar met de twee Katjangs ook Eddy Loomans en Jan van Beek! En met deze hoofdpersonen zijn het vele andere oude kennissen, die in dit boek op het tapijt verschijnen, zooals tante Foke en tante Koos met hun trouwe gedienstigen Bet en Jochem, dan dokter Blommers, Jan Boldingh, Hein Blommers en de brave Bobberd, uit De Katjangs, de heer Loomans, tante Santje, Henk en Kitty Walden, en de "Fluit", de "Kameel" en niet te vergeten de dikke Kees Brummer en zijn gezellige familie uit de AFC-ers en in de laatste hoofdstukken, Sampie, Kees Rijger en Kobussie uit Jan van Beek en nog heel veel meer.
Een heel nieuw figuur is de Kachelpijp! Hij is geen vriend en zonder hem zouden de Katjangs nooit op de kostschool van Buikie zijn gekomen.

Fragment uit het boek:
Op den grond lag languit naast den neergestorten dienbak, tusschen de scherven van de soepterrine, de Kachelpijp, om zijn voeten het koord van de schemerlamp.
"Lieve goedheid, Joris!" kreunde mevrouw, toen zij de ruïne ontdekte.
Tom en Thijs begrepen dadelijk, wat er gebeurd was. Joris was met een voet achter het koord van de schemerlamp blijven haken, daardoor gevallen, bovenop den dienbak en had in zijn val bak, soepterrien en lamp met zich meegesleurd.
"Lieve goedheid, Joris!" klaagde mevrouw nog eens.
Voorzichtig krabbelde Joris op. Zijn gezicht, zijn zwarte jasje, zijn broek, alles zat vol soep!
De Kachelpijp verkeerde werkelijk in een deplorabelen toestand, maar het was toch ook zoo komiek, dat Tom zich de lippen bijna tot bloeden beet om zich maar goed te houden.
"Hoe is 't gekomen, Joris?" vroeg mevrouw.
"Dat ellendige koord!" bromde Joris.
"Je zit vol soep!" weeklaagde mevrouw.
Toen hield Tom het niet meer uit; hoe hij er ook tegen had gevochten, hij schoot plotseling in den lach.
"Moet je daar nog om lachen, om het ongeluk van een ander?" schold ziedend van drift nu de Kachelpijp en.......pats, tegelijk had Tom een draai om zijn ooren te pakken.