De Gele Envelop
Geschreven door Alex Tersoest,
pseudoniem van Hans K. Pennarts, (1903-1976)
Met illustraties van
Piet Broos
N.V. Boekdrukkerij Helmond - Helmond, 1946
Behorend tot de zgn. "Kwartjesboeken", uitgegeven vanaf 1932
Wordt vervolgd door:
De Clandestiene Club, 1946
Geheim Verzet, 1946
Korte inhoud:
Begin mei 1940, vertrekt kapitein Brussink naar het station, om terug te keren naar de kazerne. Zijn 14-jarige zoon Fred brengt hem weg. Fred heeft geen moeder meer en woont in het gezin van vaders broer, oom Daan, een professor in de wijsbegeerte, tante Annie en zijn oudere nicht Truus. Onderweg naar het station vertelt Freds vader, dat hij vermoedt dat ons land binnenkort in oorlog zal zijn en dat hij voorlopig dus niet naar huis terug kan keren. Hij verzoekt Fred zorg te dragen voor een gele envelop met inhoud, die in de bovenste lade van zijn bureau ligt. Deze mag volstrekt niet in handen van de vijand komen en niemand mag hier iets van te weten komen. Fred belooft zijn vader hiervoor te zorgen.
Op school heeft Fred vele vrienden, Ad Hezeman, Jaap Mesritz, Frits Reuven, Klaas Beertens, Kees Engelman en Arnold Versteven. Samen vormen zij een hechte vriendenclub. Ook met Bert Vermeulen, die voor vlieger geleerd heeft en zojuist zijn brevet heeft gehaald, en bovendien een buurman van Fred is, kan hij goed opschieten. Doch aan geen van allen vertelt Fred het geheim van de gele envelop.
Als daadwerkelijk de oorlog uitbreekt, merkt Fred echter, dat er duistere figuren op zoek zijn naar de envelop. Zij kennen zelfs het geheime wachtwoord, dat zijn vader hem vertelde: "Humanitas". Een duistere figuur maakt hem zelfs de envelop afhandig, doch gelukkig heeft Fred tijdig de orginele papieren verwisseld voor wat wiskunde vraagstukken.
Intussen heeft Fred vernomen dat zijn vader veilig in Engeland zit. en daar werkt in dienst van het Nederlandse leger.
Op een dag doet de Grüne Polizei huiszoeking. Fred is radeloos, hij gooit nog juist op tijd op aanraden van Bert, de envelop over het balcon, zodat Bert hem op kan vangen. Fred verdenkt Bert er echter van met de Duitsers onder een hoedje te spelen, doch hij heeft geen andere keus. Groot is dan ook zijn verrassing, als hij de envelop 's avonds weer veilig terugvindt in de zak van zijn jasje. Als diezelfde nacht opnieuw de envelop wordt gestolen, gaat Fred achter de dader aan, wat uitmondt in een gevecht in de trein, waarbij Fred bewusteloos wordt geslagen. Doch opnieuw door de onschatbare hulp van Bert, lukt het hem de gele envelop terug te krijgen.
De schoolvrienden richten nu een geheime club op: Nederland Vrij, of kortweg N. V. Zij hebben als doel, Fred te helpen en te beschermen met zijn geheime missie, zonder dat zij weten waar het om gaat. Fred heeft de inhoud van de envelop gelezen en uit zijn hoofd geleerd. De envelop bevat landkaartjes met plaatsen en streken die voor de vijand van belang zijn en instructies voor sabotage en hoe men met Engeland in contact kan blijven. Fred begraaft de envelop nu in een blik in de tuin onder een conifeer.
Door een gesprek af te luisteren komt Fred erachter, dat er een benzinetrein, bestemd voor het front, op het station van hun stadje staat. Hij vertelt dit aan Bert en een paar dagen later brandt de trein uit. Dan bekent Bert, dat hij op verzoek van Freds vader, al die tijd voor Fred gezorgd heeft. Zijn contacten met de Duitsers, dienden alleen om hun vertrouwen te winnen en zo achter inlichtingen te komen, die voor Nederland belangrijk zouden kunnen zijn.
Fragment uit het boek:
Beneden klonken stampende passen van belaarsde voeten, daarna tante Annie's angstige stem die oom Daan riep. Wat was er nu weer? Kwamen ze oom Daan halen? Oom Daan? Wat konden ze tegen oom Daan hebben? Niets.
De deur van oom Daans kamer ging open. "Ja, ik kom", hoorde hij oom roepen en toen zijn rustige, sloffende passen op de gang en even later op de trap.
Of was er huiszoeking? Maar wat konden ze zoeken? Wat konden ze juist in het huis der familie Brussink zoeken?
En opeens schoot hem het bloed naar het hoofd.
De envelop.
Hij had juist de inhoud gelezen en hij begreep nu, hoe gevaarlijk die envelop voor de Duitsers moest zijn. Ze wisten van die envelop af, anders zouden ze niet geprobeerd hebben die envelop in handen te krijgen. Dat was ze mislukt, tot twee keer toe. Nu probeerden ze het langs de officiële, gewone weg. Met politie.
Met de groene politie die nu reeds beneden was, die zich reeds in huis bevond, die elk oogenblik boven kon komen.....
Kòn komen? Zou komen, onherroepelijk, onvermijdelijk....
Weg met die envelop, weg er mee, verbergen....
Waar? Waar in vredesnaam? Geen kwajongens waren de groenen, om de drommel niet, die wisten waar ze moesten zoeken, die lieten geen vierkante centimeter ondoorzocht, die zouden elk boek afzonderlijk in de hand nemen, die zouden naar de zolder gaan. Ze hadden de tijd, ze konden het huis bezet houden, urenlang, dagenlang. Hij had tal van die staaltjes gehoord.
Beneden in de gang weerklonken stappen, vlak bij de trap. Een mannenstem vroeg; "Oben?"
Ze kwamen naar boven. Met bevende vingers stopte hij de vellen papier in de envelop. Hij verliet zijn kamer, rende op de tenen de gang af, liep ooms kamer door, de veranda op.....
In de tuin was niemand. Wel stond de keukendeur open en kon hij mannen in de keuken bezig horen. Hij keek rond, radeloos. De envelop. Weg met die envelop, weg, weg, weg.... Verbranden?
Dan was vaders werk vernietigd en trouwens, het was te laat. Waar verbranden? Natuurlijk zouden ze het ruiken, natuurlijk zouden ze in de kachel kijken ....
Die envelop.... weg...... weg....
"Hé, pst."
Met een ruk wendde hij zijn gezicht naar rechts. Daar stond Bert in zijn tuin, vlak naast de ligusterheg, zodat hij uit hun tuin niet te zien was.
"Gooi op, die envelop." Berts gezicht was bleek en er klonk een bevel in zijn stem.
"Ik..... nee....." Fred vroeg niet, hoe Bert van die envelop wist; hij was te verbijsterd.
"Gooi op.... plak eerst dicht. Ik zal er niet in kijken.... treuzel toch niet, stommeling, dadelijk zijn ze bij je en dan is het te laat. Vooruit.... doe er een steentje in, dan waait hij niet weg."
Bert, die met de Duitsers omging, die met hen in café's zat.... en toch..... dit was de laatste kans, de enige....
Hij hoorde dat de deur van zijn kamer opengerukt werd. "Wo ist der Junge?"
Fred bukte zich, raapte een steentje op, deed het in de envelop, plakte de envelop dicht, wierp.... Bert bukte zich, was daarna met één sprong op het bordesje, rende het huis binnen.
"Ach so, hier bist Du?"
De deur van oom Daans kamer was opengegaan en twee agenten van de groene politie sta[ten binnen.
"Wat doe jai hier? Waarom bin jai niet beneden?".......
De Clandestiene Club
Geschreven door Alex Tersoest,
pseudoniem van Hans K. Pennarts, (1903-1976)
Met illustraties van
Piet Broos
N.V. Boekdrukkerij Helmond - Helmond, 1946
Behorend tot de zgn. "Kwartjesboeken", uitgegeven vanaf 1932
Tweede deel in de serie:
De Gele Envelop, 1946
De Clandestiene Club, 1946
Geheim Verzet, 1946
Korte inhoud:
Ad Hermans, wiens vader, als militair, in de eerste dagen van de oorlog reeds is omgekomen, is sterk ondervoed. Zijn moeder heeft geen geld voor eten meer, daar de ijzerwinkel, die zijn vader had opgebouwd, haast niets meer opbrengt. De vriendenclub N. V. (Nederland Vrij), bestaande uit: Fred Brussink, Jaap Mesritz, Frits Reuve, Klaas Beertens, Kees Engelman en Arnold Versteven, schiet te hulp en samen met boer Jansen en Barend, zijn knecht, zorgen zij voor eten. Er wordt zelfs clandestien een varken geslacht, waarvan ook Ad een deel krijgt. Zo knapt hij snel weer op en kan de school weer bezoeken.
Ad bedenkt nu het plan om, voor arme, hongerige mensen, eten de stad binnen te smokkelen. De club N. V. zal daar bij helpen.
Intussen is het Bert Vermeulen, de buurjongen van Fred Brussink, gelukt om in Duitse Dienst als proefvlieger te mogen vliegen. Op een dag probeert hij per vliegtuig naar Engeland te ontvluchten. Helaas zijn de Duitsers achter zijn plannen gekomen en wordt hij gevangen genomen. Hij kan nog net, door met zijn ogen in morseseinen te knipperen, een monteur vragen, om Fred Brussink te waarschuwen.
De jongens van N. V. maken nu een plan om Bert, tijdens zijn transport te bevrijden. Met gevaar voor hun eigen leven weten de jongens Bert, die vastgeklonken zit aan een medegevangene, Henri Uiterwaard, uit de trein te bevrijden. Ze brengen de jongens naar het huis van Ad Hezemans, waar de handboeien verwijderd worden.
Bert en Henri worden naar een onderduikadres, bij boer Jansen, gebracht. Met behulp van de jongens en Barend de knecht, keert Bert nog eenmaal naar zijn huis terug, om afscheid van zijn moeder te nemen en een koffer kleren op te halen. Hij wil toch proberen naar Engeland te ontkomen.
Als er weer vlees gesmokkeld wordt, gaat het mis. De generator, die achter de auto van Barend hangt en waarin het vlees verborgen zit, knapt af. Fred, die ook in de auto zit, ziet dat de generator op de weg achterblijft. Ook de politie ziet het gebeuren en een wilde achtervolging volgt. Barend en Fred kunnen ternauwernood ontkomen, door een garage-box in te rijden.
Door al deze avonturen raken de jongens achter op school en een aantal wil stoppen met de club. Alleen Fred wil doorgaan, doch na een ernstig gesprek met de directeur van school, ziet hij in, wat zijn voornaamste taak is. Zijn vader zou ook gewild hebben dat hij zijn school afmaakte. Zo gaat er in de klas, tussen de leden van N. V. een briefje rond, met de tekst: "Voorlopig geen vergadering en opdrachten, te veel huiswerk." Doch de club zou blijven bestaan zo lang dat ene ideaal hen nog vervulde: Nederland Vrij!
Fragment uit het boek:
Nu Bert wist dat de dood hem wachtte, wàt hij ook deed, werd hij kalm, ijzig kalm. Hij wilde leven, hij zou vechten voor zijn leven, kon het niet met de wapens, dan met zijn verstand.
Hij liet zijn vliegtuig draaien en zette koers naar het vliegveld. De jagers escorteerden hem, boven, beneden, achter. Ze schoten niet meer, maar ze hielden hem in het oog. Geen trucs kon hij meer uithalen.
Toen het vliegveld in zicht kwam haalde hij de enveloppe uit zijn binnenzak, maakte een schoen los en legde de enveloppe op de zool. Daarna maakte hij zijn schoen weer vast. Het zou wel niet helpen, maar hij wilde vechten, hij wilde alles proberen, niets ongedaan laten.
Mannen kwamen aangerend.
"Handen omhoog."
Bert zag de lopen van drie revolvers op zich gericht. Het lukte hem verbaasd te kijken en hij stak zijn armen omhoog als kon hij nog niet geloven, dat ze hem bedoelden.
"U bent mijn arrestant. Ga mee," snauwde de officier van de groene politie.
Het gedaver der motoren soesde nog in zijn oren, maar hij gevoelde zich kalm, bijna zeker van zich zelf.
"Hé, de wagen asjeblieft'" schreeuwde de officier over het veld. En daar de auto niet dadelijk kwam, liep hij zelf ongeduldig naar de uitgang. Bert was blijven staan, nog steeds zijn armen in de hoogte, met twee agenten van de Sicherheitsdienst rechts en links van zich, schuin achter hem.
"Jullie lijken wel gek geworden. Wat is er aan de hand? Eerst moet ik een proefvlucht doen en als ik hem doe word ik gedwongen terug te komen. Jullie hebben me notabene in de lucht beschoten. Ik waag mijn leven voor jullie en als ik op de grond kom, word ik als een misdadiger behandeld. Zeker weer gewichtig gedoe van een paar van die officieren van jullie, hè?"
Zo mopperde Bert. Hij had op een twintig meter afstand een monteur ontdekt, een goede vriend, een man die dacht en voelde als hij en hem lokte hij nu met een strakke blik naar zich toe. De man zag bleek.
"De groeten aan mijn moeder en aan mijn buurjongen..... buurjongen..... maar dadelijk," riep hij.
"Mond dicht," gromde een der soldaten.
"Ook dat nog," deed Bert verontwaardigd. Hij zag den monteur naar zich kijken, even strak als hij zo juist gedaan had. De monteur knipperde met de oogleden en opeens zag Bert dat hij met die oogleden morseseinen gaf. Erg duidelijk was het natuurlijk niet, maar Bert begreep toch wel, dat hij zelf op deze manier iets melden kon. "Niet moeder.... alleen buurjongen..... Fred Brussink.... Fred Brussink..... dadelijk..... dadelijk....."
Bert knipperde vervaarlijk door, ook toen hij met den officier naast zich naar de uitgang liep. Bert nam in de auto plaats. Rechts van hem een soldaat met een revolver in de hand en naast den soldaat de officier.
"Dat is nog net op het nippertje mislukt, hè?" zei de officier met leedvermaak. "Naar Engeland, hè? Dat kennen we."
Bert haalde de schouders op. "Ik weet niet, wat u bedoelt."
Gedurende de hele tocht zwegen ze verder.
Geheim Verzet
Geschreven door Alex Tersoest,
pseudoniem van Hans K. Pennarts, (1903-1976)
Met illustraties van
Piet Broos
N.V. Boekdrukkerij Helmond - Helmond, 1946
Behorend tot de zgn. "Kwartjesboeken", uitgegeven vanaf 1932
Derde deel in de serie:
De Gele Envelop, 1946
De Clandestiene Club, 1946
Geheim Verzet, 1946
Korte inhoud:
Jaap Mesritz fietst met zijn vriend Arnold Versteven naar huis, als hij tijdens een controle van zijn persoonsbewijs wordt opgepikt. Hij is immers Joods en samen met zijn ouders en een heleboel andere Joden, wordt hij naar de Hollandsche Schouwburg in Amsterdam gebracht. Daar komt hij in contact met meneer van de Velde, die een ontsnappingsplan heeft. Eerst helpt hij Jaaps ouders te ontvluchten en daarna vlucht hij, samen met Jaap, over het dak van het gebouw. Eenmaal vrij, zet van de Velde Jaap op de trein, om hem te laten terug keren naar zijn stadje en zijn vrienden. De ouders van Jaap zijn intussen naar vrienden in Amsterdam gegaan, om daar onder te duiken.
Als Jaap na een spannende reis weer in zijn stad terug is, zijn zijn vrienden van de geheime club N. V. (Nederland Vrij) erg blij. Jaap duikt voorlopig onder bij Ad Hezeman, doch na een paar dagen moet hij ook daar vluchten. Frits en Ad hebben namelijk koffers met kleren en tafelzilver uit het huis van Jaap gehaald en de commissaris verdenkt de jongens hiervan, zodat Jaap niet meer veilig bij Ad zit.
Jaap komt nu bij Klaas Beertens in huis. Klaas is lid van Vrij Nederland en zorgt voor een goed onderduikadres. In de kelder van het afgelegen huis, zit een groep onderduikers. De leiding heeft "de Kat", een oud rechercheur en voor Jaap wordt daar een plaats gevonden. Als er op een dag een huiszoeking gedaan wordt, weten allen gelukkig op tijd te ontkomen. De Kat en Jaap vluchten 's nachts in een roeiboot over de rivier.
Intussen heeft Fred een ontmoeting met een man, die het wachtwoord van zijn vader, "Humanitas", kent. Het is zijn vaders vriend Hoornik, die Fred verzoekt hem de gele envelop, die Fred nog steeds in zijn bezit heeft, te overhandigen en vraagt hem ook om inlichtingen over versterkingen van de Duitsers te verzamelen.
Jaap duikt weer bij Klaas onder. Niemand mag dit nu weten, ook de vriendenclub niet. Op school doen de jongens eind-examen en zij behalen allen hun einddiploma H.B.S. Fred vraagt Klaas hem te helpen met het verzamelen van gegevens voor Hoornik. Nu vertelt Klaas ook, dat Jaap bij hem thuis ondergedoken zit.
Als Hoornik de gegevens komt halen, brengt hij Fred het verzoek van zijn vader over, om met hem mee terug naar Engeland te gaan. Fred vraagt of ook Jaap mee kan en krijgt hier toestemming voor. Na een hartroerend afscheid van zijn oom, tante en nicht Truus, vertrekken Fred, Jaap en Hoornik midden in de nacht. Ze worden in een Wehrmachtauto, waarin "goede" Duitsers, naar de kust gebracht. In een roeiboot varen ze de zee op en worden door een Engelse onderzeeboot, die daar ligt te wachten, aan boord genomen. Na een spannende overtocht komen ze in Engeland aan, waar Fred uiteindelijk, na lange jaren, zijn vader weer ontmoet.
Fragment uit het boek:
Arnold fietste langzaam de straat af. Hij wist nu wat er gebeurd was. Toen Jaap rechtsaf sloeg was hij op één van de controleposten gestoten. Hij had zijn P.B. moeten laten zien, ze hadden de "J" gezien en ze hadden hem "gepikt", zoals dat sedert enige tijd heette, omdat hij een Israëliet was. Misschien was Jaap op dit ogenblik al op weg naar Amsterdam en van Amsterdam zou hij naar Vught gebracht worden en van Vught later naar Polen en van Polen.....
Arnold sloot even de ogen. Hij voelde zich duizelig. Ad Hezeman, Jaap Mesritz, Fred Brussink, Kees Engelman, Klaas Beertens, Frits Reuven, en hij zelf, dat waren de jongens van het clubje, dat waren de gezworen kameraden en tot nu toe waren ze er doorheen gerold en nu was één van hen "gepikt", weg, nu was het eerste slachtoffer gevallen.
Plotseling ging hij met een ruk rechtop zitten. N. V. moest bij elkaar geroepen worden, N. V. moest in actie treden, er moest weer nieuw leven in N. V. geblazen worden. Dit namen ze niet, in geen geval.
"Einsteigen." Het klonk kortaf en ze stapten in, een klein groepje armzalige mensen met stille, berustende gezichten. Coupédeuren werden dichtgemept, daarna werd het stil. Even had Jaap zijn ouders nog gezien, buiten voor het stationsgebouw, waar ze als een kudde dieren bijeen gedreven waren en waar ze maar hadden te wachten wat er met hen gebeuren zou.
"Maul halten," luidde het parool. Je mond houden. Afgelopen! Och, er was eigenlijk niets te vragen, ze wisten immers allen wat hun nu te wachten stond. Moeder had hem even met een glimlachje bemoedigend toegeknikt en vader had hem een ogenblik vast in de ogen gekeken. Hou je taai, jongen, had die blik gezegd. Toen had Jaap zich niet meer goed kunnen houden en hij had het hoofd vlug afgewend, opdat zijn ouders de tranen in zijn ogen niet zouden zien.
De reis begon. In een goederenwagon stonden ze, schouder aan schouder. Wonderlijke gedachten gingen Jaap door het hoofd. Hij voelde eigenlijk geen angst, alleen een grote, grote treurigheid.
Waarom dacht hij het eerst aan zijn fiets, die "zij" nu hadden? En daarna aan Arnold, met wien hij die morgen over de oorlog gesproken had, o, het ging goed, het ging goed. Dat vertelden ze elkaar de laatste tijd voortdurend en toen hij, Jaap, eens gezegd had dat het wel goed maar niet vlug genoeg ging, had kleine Frits Reuven hem afgesnauwd, dat hij ontevreden was en wat hij dan eigenlijk wèl wilde. Hij dacht aan de vrienden, aan de school en aan de steeds groter wordende spanning bij hem thuis de laatste tijd. Oom Jaap, naar wien hij genoemd was, was weg. Naar Westerbork. Nog een paar keer bericht gekregen, daarna zwijgen. De familie Wolf, de vrienden van vader en moeder - weg. De laatste tijd was geweest als een touw dat als een lus om je nek lag en dat langzaam, heel langzaam en onherroepelijk dichtgetrokken werd. Het ging goed, ja, voor de anderen, voor hen ging het niet goed genoeg.
Enfin, nu was het zo ver. Hij ademde diep, bijna opgelucht.