Avonturen van Sint Nikolaas

Door Den Schrijver
Amsterdam - Najaar - MDCDXLIII, (1943)
"Melle Dulcior"
12 bladzijden

Den Schrijver werd als Paulus Maria Smulders op 5 september 1918 geboren te Utrecht en was bij het uitbreken van de oorlog in 1940 dus 22 jaar. Hij studeerde medicijnen en in dat jaar kregen alle studenten van de bezetter 'n formulier waarin ze moesten beloven niets tegen de Duitsers te zullen ondernemen (loyaliteitsverklaring?).
Paul Smulders weigerde dat en het alternatief was onderduiken. Na veel nadenken en afwegen viel de keus op een aangetrouwde tante: Clasine Wierdels, 'n nicht van zijn vader en weduwe van F.J.A.M. Wierdels, gemeenteraadslid (of wethouder) van Amsterdam begin 30er jaren, en medeoprichter van dagblad "de Tijd".
Clasine woonde in de Vondelstraat te Amsterdam. Schuin tegenover het herenhuis stond een herenhuis waar de S.D. kantoor hield dus hij mocht zich nooit binnen een meter van het raam vertonen. Hij verveelde zich daar vreselijk. Om de tijd te doden las en tekende hij veel. Na ruim een jaar was hij het zat en besloot terug te gaan naar Utrecht, waar zijn ouders en familie woonden op de Malisingel.
Op een avond is hij in dichte mist, na spertijd van Amsterdam naar Utrecht gelopen. Hij verbleef daar in het ouderlijk huis en als er razia's dreigden trok hij zich terug in een ruimte tussen vloer en plafond. Zo is hij de rest van de oorlog redelijk ongeschonden doorgekomen. Na de oorlog heeft hij zijn studie afgerond. In 1951 trouwde hij met Marianne van Berckel en solliciteerde op een vakature in het Brabantse Middelbeers, waar men een huisarts nodig had. Daar vestigden zij zich in 1952 en Paul Smulders bouwde daar een huisartsenpraktijk op met apotheek die door zijn vrouw bestierd werd. Samen brachten zij 5 kinderen groot.
Hij overleed thuis in 1992 op 73 jarige leeftijd aan kanker.
Paul Smulders kon goed tekenen en om wat bij te verdienen illustreerde hij ook boeken in zijn studententijd.
Een voorbeeld is het jongensboek over een tweeling die beiden Olivier heten: Avonturen met de Oliviers, geschreven door Tom Bouws en verschenen in 1948. Hierin staat hij niet vermeld als tekenaar, maar de paginagrote tekeningen zijn gesigneerd met P.S.
Paul Smulders heeft zijn leven lang getekend, maar nooit meer iets gepubliceerd.
Met dank aan zijn zoon Bart Smulders

Aanhef
Heft aan 't gezang, O Muus', O Vrouwe, slijp uw snaren!
Verschaf uw dienaar roem in 't kostelijk gedicht.
Verlicht zijn duister brein, neem op hem in de schare
Van dichters, eens bestraald door Appollo's godenlicht.

Eerste Zang
Zo vang ik aan het lied en sla ik aan het zingen
Van Heiligen Sinterklaas en zonderlinge dingen.
Hoe, tegen 't eind van 't jaar, een onbestemd gevoel
Hem naar 't aardrijk dreef, met Nederland tot doel.
Eerst maakte hij zich klaar en trok van 's hemels Bank
Een stapel vuns papier en munten zonder klank,
Om, zo dit mooglijk bleek, cadeautjes voor te kopen,
En snoepgoed zonder tal, waar kinderen op hopen.
Ook pakt' hij in 't karbies nog menige verschoning,
En voor een rauwe keel, een potje echte honing.
Ook scheergerei en zeep en kam en schone boorden,
Alsmeed' een wollen das, want koud is't in het Noorden.
Hij gespte sporen aan en zadelde zijn paard,
Toen wipte hij in het zaël en snelde naar de aard'.

Tweede Zang
Hier vond hij tot zijn spijt de hele zaak verduisterd,
Zo menig schone stad, door duisternis ontluisterd.
Hij was aldra verdwaald, hij kon geen straatnaam vinden.
De regen plensde neer, gezweept door alle winden.
De leuning van een brug, behoedde hem voor een bad,
Waaraan hij, sinds zijn jeugd, een hekel had gehad.
Hij vond als logement een pakhuis in een steeg,
Waar zijn vermoeide knol op 'n handje stroo neerzeeg.
Doch midden in de nacht, daar kwamen een paar heren
Hem en zijn slapend paard, met een bezoek vereren.
"Wij zijn twee controleurs, en lopen langs de grachten,
"Op zoek naar iedereen die frauduleus wil slachten.
"Nu lijkt het, boze schurk, als wilt gij, potverdomme
"Voor het slachten van dit paard, u als Sinterklaas vermommen!
"Kom dadelijk met ons mee; uw paard hier is verbeurd,
"Reeds menig slager heeft zijn boze daad betreurd,
"Bij een verblijf in 't kamp te Ommen of in Vught.
"Kom schielijk met ons mee en sla niet op de vlucht."
Sint's ogen, van de schrik, die puilden uit hun kassen.
Hij vroeg zich angstig af, hoe 't varkentje te wassen.
Maar 't paardje redde hem en wist met rake klappen
De beide controleurs de staldeur uit te trappen.

Daar lagen zij versuft. De Sint liep op z'n tenen
Met 't paard het steegje uit en nam toen rap de benen.
Zo, dolend steeds in 't rond, bracht 't krieken van de morgen
Een einde aan de nacht, doch niet aan al zijn zorgen.

Derde Zang
Gelijk eens Priamus, met Hector's lijk in d'armen,
met d'aêm uit d'oude borst, zijn kind trachte te verwarmen,
Zo blies ook Sinterklaas zich de verkleumde handen,
Luid klapperend met zijn neus en helderwitte tanden.
Helaas, hij vond geen baat, het werd geen grijntje beter.
Dit lag aan het klimaat en aan de thermometer.
Dus nam hij een kloek besluit, begaf zich naar een kroeg,
Waar hij om Holland's roem, Schiedam's jenever, vroeg.
"Helaas," zo sprak de waard, "dat kan ik u niet geven,
"Dat schenken wij hier slechts zo tussen vijf en zeven.
"En dan nog maar alleen aan onze vaste klanten
"Maar 't gaat wel klandestien, maar 't loopt in de contanten."
"Welzeker?" riep de Sint, "maar dat is al te mooi!
"Een beetje warmte kost me'n tientje plus de fooi!"
Toch liet de oude man zich door de warmte lokken,
En moest na een kwartier, ook onbehoorlijk dokken.
De goede Sint was nu ook danig op gekikkerd,
En bij 't stijgen op zijn paard er bijna afgeknikkerd.

Vierde Zang
Vervolgens trachtte hij cadeautjes te vergaren
Doch dit bezorgde hem een massa grijze haren.
Geen winkel, waar hij ook kwam, kon hem maar iets verstrekken,
Dus gaf hij 't eindelijk op, en liet de zaak verrekken.
"Ik zal," zo sprak de Sint, "vooral mijn goede vrinden,
"In een patisserie, toch wel wat lekkers vinden."
Dies ging hij naar Jamin, bestelde zonder blozen,
De hele winkel leeg, in kisten en in dozen.
De juffrouw gaf een kreet: "Heeft Engeland gewonnen?
"Want anders krijgt U 't niet, tenzij voor duizend bonnen.
"Geen koek, geen speculaas, geen snoep, geen boterletter,
"En ook geen marsepein!" Sint vloekte als een ketter.
Maar waarheen hij ook ging, het wou hem nergens lukken.
Hij brulde: "Hou me vast, ik bega ongelukken!"
Toen kreeg hij een idee: "Ik probeer het bij de Joden!
"Daar vind ik hulp wellicht in deze mijne noden!"
Doch hoe hij ze ook zocht, geen één kon hij ontdekken,
Dus vroeg hij iemand hem inlichting te verstrekken.
"De Joden, beste man, zijn allemaal naar Polen,
"Ginds worden ze vermoord, hun geld is al gestolen."
De bisschop stond verstijfd, hij stamelde zijn dank,
Stak strootjes in zijn haar, en raakte aan de drank.
Zoo was de mensenvriend verbijsterd van d'ellende,
Die overal hij vond, waarheen hij zich ook wendde.

Vijfde Zang
Tenslotte toen de stad zijn lichten ging verduisteren,
Begon Sint overal aan schoorstenen te luisteren.
Want het is naar de aard van goede Sinterklazen,
Om 's nachts in dat seizoen, de daken af te grazen.
Zo klom hij, zonder hulp, naar boven naar het dak,
De oude grijze man was heus nog lang niet zwak.
En weldra stond hij over de schoorsteenpot gebogen,
Hij luisterde erdoor met tranen in zijn ogen.
Hij hoorde slechts gevloek, gezuip, gegil van meiden,
In plaats van kinderzang, dat hem zo kon verblijden.
"Ahum," zo riep de Sint, "ik voel het met mijn sloffen,
"Dat deze slechte tent, bezet is door de Moffen!"
Een schoorsteen verderop, daar luisterd' hij gespannen,
Naar een huizelijke twist, daar vlogen alle pannen
Om de oren van den man, want die was vreeslijk kwaad,
Omdat zijn vrouw hem voederde met niets dan surogaat.
Weer ergens verderop daar werd zijn hart gebroken,
Door 't snikken van een knaap, die onder was gedoken.
In weer een ander huis, daar vroeg de jongste schat,
Of de goede Sinterklaas ook wel een "Ausweis" had.
En of de goede Sint papa kon terugbezorgen,
Die door de Gestapo in Vught was opgeborgen.
In menig ander huis hoord' hij een rauw geschreeuw,
Daar zat een hoge M of te zuipen als een meeuw.
Een ander reuze huis viel hem ook al niet mee,
Daar stond een bordje op: "Kringhuis der N.S.B."
Daar werd den goeden Sint in spreekkoor toegebruld,
Dat zijn onArische persoon niet langer werd geduld.

Van woede werd de Sint afwisselend paars, wit, en
Riep: "Dat kan ik toch, niet op me laten zitten!"
Met 'n grote prop papier sloot hij de schoorsteen af.
De bende werd gerookt, dat was een goede straf.
Ook hoorde Sinterklaas. daarboven op de pannen,
Oranje Radio met zijn invasie plannen.
De radio werd gestoord, maar toch kon hij nog horen,
Hoe Duitschland weer een stuk Van Rusland had verloren.
Ook hoord' hij tegenspraak van wat er was verzonnen
Aan in de grond geboorde brutoregistertonnen.
Gesterkt door dit nieuws, trok hij weer langs de grachten,
Doch overal waar hij kwam, daar hoorde hij slechts klachten.
Het voedsel is te duur, de hongersnood nabij:
De zwartehandel vraagt één dertig voor één ei!
Een pondje koffie kost genoeg om van te leven,
Voor'n burgerhuisgezin, zo voor een week of zeven.
Zo is het ook gesteld met vlees en thee en stroop,
Met suiker, melk en brood; olie is niet te koop.
De tarwe en het vee, het fruit en andere zaken,
Verdwijnt over de grens in buitenlandse kaken.
Voor een plaatsje op de tram, daar vallen harde woorden,
Maar een staanplaats op de trein, kost meestal een paar moorden.
Want nergens ziet men meer een auto of een fiets,
Vraagt men iets dergelijks aan, dan krijgt men zeker niets.
En wie, trots hoog bevel, zijn radio wil houden,
Die is, - wordt hij gesnapt -, afschuwelijk verkouden.
Kortom, wie aan vorstin en land trouw is gebleven,
Dien kan men wel meteen een laatste rustplaats geven.
Met tranen in zijn stem en plukkend aan zijn baard,
Klom Sinterklaas van 't dak en steeg weer op zijn paard.

Zesde Zang
Sint Nikolaas reed door, langs natte donkere straten,
En maakte het besluit, het aardrijk te verlaten,
Om terug te keren naar zijn sloffen en sigaren,
En rustig zijn memoires van vroeger door te blaren,
Toen plots zijn zoet gepeins zeer ruw werd onderbroken
Doordat hij, vreeslijk hard, in 't Duits werd toegesproken:
"Zeig' dein Personsbeweis, Kreuzdonnerwetter Blitz!
"Bitte ein bisschen schnell, ich verstehe keine Witz!!"

De oude Sinterklaas verbleekte bij dit woord,
Hij had van zo'n ding werklijk nog nooit gehoord.
Het trouwe paardje werd den ouden man ontnomen,
(Doch dit wist naderhand naar Spanje te ontkomen.)
Zo werd hij opgebracht, en liepen zij aan zij,
De grijze kindervriend en de Grüne Polizei.
Doch deze paradox, die kon niet lang meer duren,
En onze Sint begon naar links en rechts te gluren,
Of hij wellicht ook hier of daar een kansje zag,
Waar, door de vlucht, de weg naar vrijheid open lag.
Toen, met een forse sprong, klom hij al naar een goot;
Zijn vaart werd niet gestuit, hoe men ook op hem schoot.
En, niet in 't minst verschrikt door 't fluiten van de kogels,
Verdween Sint over 't dak, zo vrij als alle vogels.
Hij sprong van dak tot dak, zo lenig als een kat,
Richtte ravages aan op menig duivenplat.

Zevende Zang
Tenslotte landde hij, met steken in zijn zij,
Op een zolder, waar het rook naar rode kool en prei.
De arme Sinterklaas zat vreselijk te hijgen,
Hij had van dat geklim een beroerte kunnen krijgen.
Maar toen Sint Nikolaas een uurtje had gerust,
Stond hij behoedzaam op en verkende hij de kust.
Doch reeds bij d'eerste stap viel hij over de rommel.
Beneden zong een kinderschaar: "Wat hoor ik voor gestommel!"
De Sint was dadelijk in zijn rol en snelde naar beneden,
Maar door zijn al te grote haast, miste hij 'n paar treden.
Hij krabbelde pijnlijk overeind, een buil stond op zijn kop.
Intussen zong de kinderschaar: "Kom binnen goede bisschop!"
Naar binnen hinkte Sinterklaas met een verstuikte voet,
Toch riep hij nog met veel aplomb: "Zijn alle kinderen zoet?"
Nadat hij deze kinderen over d'haren had gestreken,
Moest hij toch eens afzonderlijk met hun papa gaan spreken,
Want Sint vond dat hij de gelegenheid moest gebruiken,
Om, nu de Grüne naar hem zocht, hier maar onder te duiken.
Papa was van 't goede soort; hij maakte geen bezwaren,
Om Sinterklaas, de oorlog door, in zijn huis te bewaren.
Zo heeft Sint dan, daar in dat huis, een kamer moeten huren,
Daar bidt hij nu de hele dag, dat 'd oorlog kort mag duren.

EINDE

Epiloog
Bij 't lezen van dit boek, is u vast opgevallen
't Gemis aan Zwarte Piet, - bekend aan bijna allen - ,
Sint Nikolaas moest hem, zeer spijtig, wel ontslaan,
Omdat zijn zwarte knecht in staking was gegaan.
Want Pieter was bevreesd voor luchtafweer kanonnen,
Voor polio. cer. spin., Gestapo en voor bonnen,
Dus weigerd' hij een reis, door het bezet gebied.
De Sint werd hevig kwaad, en weg vloog Zwarte Piet.
't Eerste wat hij deed, nadat hij was ontslagen,
Was: in een duistre kroeg, zijn geld er door te jagen.
De volgende dag wist hij niet wat te doen,
Dus gaf hij zich maar op voor 't vreemdelingen Legioen.
Nu is hij in gelijfd in het Gaulle'sche leger
En vecht zo goed dat gaat, voor 'n grote, dikke neger.

############

Avonturen met de Oliviers

Door Tom Bouws, (1911-1995)
Illustraties van Paul Smulders, (1918-1992)
Uitgever De Fontein – Utrecht, 1948

Opdracht voor in het boek: Voor Adriaan

Uit "Wie wij zijn" door de Oliviers
"De Fontein" is een pracht van een krant voor kinderen, en wij zijn de "Oliviers van de Fontein". We wonen in Utrecht precies in 't midden van ons land met de Dikke Meneer, Oom Piet, de Bleke Juffrouw, de Oude Man, de schrijver, de tekenaar, ons nichtje Margaretha en onze hond Astor. Eigenlijk moeten we ook de Brandweerman nog noemen, maar die heeft 't zo druk, dat hij in ons verhaal niet voorkomt. "Later maar eens," zegt hij steeds.
Wij zijn dus de Oliviers, I en II, omdat we een tweeling zijn. De mensen beweren, dat we sprekend op elkander lijken, maar Olivier II heeft meer zomersproeten rond zijn neus. De tekenaar is enkel te lui om ze te tellen. Wat wij doen? O, de anderen zeggen, dat wij postzegels op de brieven plakken en pakjes naar de post brengen. Onzin, hoor! Wij doen al 't werk, en zonder ons, brrr, zag die mooie Fonteinkrant er heel anders uit. Maar omdat we niet over onszelf willen praten, geven we deze goede raad: "Lees ons eerste grote avontuur in dit boek! Dan weet je wie wij zijn: de Oliviers van de Fontein!"

Korte inhoud:
Oom Piet, de oude knutselaar, gaat met de Oliviers de weddenschap aan, dat hij een Vliegende Draak kan knutselen, die zo sterk is, dat hij zittend op de staart van de Draak, mee kan opstijgen. Als dat niet lukt, zullen de Oliviers een paar duiven van hem krijgen. De Vliegende Draak wordt op de zolder gebouwd van vishengels en kranten en op een avond, als de maan schijnt, stijgt Oom Piet op. Hij heeft 2 postduiven meegenomen. De Oliviers kijken hem na, zij hebben de kabel van de draak aan een boompje vastgebonden. Dan verschijnt de politieagent Neuteboom, die tevergeefs wil verhinderen dat het boompje, samen met de Oliviers de lucht in vliegt. De Oliviers belanden in een hooiberg, naast hun ligt het boompje, waaraan de kabel nog steeds bevestigd is. Plotseling zien ze de kabel met rukjes bewegen, daaruit concluderen ze dat Oom Piet nog leeft en hun een boodschap probeert te zenden. Nu roepen ze de hulp in van de Oude Man. Hij vertelt de Oliviers, dat hij via een postduif een briefje heeft ontvangen, waarin staat dat de rukjes van de kabel morseseinen zijn. Oom Piet stuurt ze zo de boodschap dat hij geland is op het dak van een verffabriek en daar gevangen wordt gehouden.
Nu beginnen de avonturen! Agent Neuteboom blijkt geen agent te zijn en als Olivier I hem achtervolgt, wordt ook hij gevangen genomen in de verffabriek. De Oude Man en Olivier II zien bij de fabriek een pindamannetje staan, hij blijkt de bewaker van Oom Piet en Olivier I te zijn en heet Ko-Ming.
Hij vertelt hun het verhaal over de grote uitvinding van zijn vroegere baas Tang-To. Deze heeft een kistje met springstof, waarop een tijdklok gebonden is, uitgevonden. Vreemdelingen, waaronder Neuteboom, wilden deze uitvinding van hem kopen. Toen hij dit weigerde, werd zijn uitvinding tot ontploffing gebracht, waarbij Tang-To omkwam. De belangrijke papieren van de uitvinding werden door Neuteboom meegenomen. Nu wil deze de uitvinding voor veel geld gaan verkopen.
De Oude Man heeft intussen de politie gewaarschuwd en als die komt vlucht Neuteboom naar het dak, waar ook Ko-Ming en een van de Oliviers zich bevinden. Zij hebben de papieren en de klok meegenomen, doch het kistje was te zwaar. Neuteboom probeert nu met de Vliegende Draak, die nog steeds op het dak staat, te vluchten, doch Olivier is hem voor en stijgt op met de Vliegende Draak, met meeneming van de papieren en de klok. Als de politie komt, wordt Neuteboom gevangen genomen en valt de vliegende draak met een klap naar beneden. Hij is kapot, doch Olivier is ongedeerd.
Nu volgt de gelukkige hereniging met Oom Piet en de andere Olivier. Ko-Ming verdwijnt spoorloos, het kistje wordt nooit teruggevonden en men zal nooit te weten komen welke van de twee Oliviers nu met de vliegende draak de lucht is ingevlogen.

Fragment uit het boek:
En toen gingen ze werkelijk op weg naar de plek, die ik niet zal beschrijven. 't Was niet ver van huis, maar de Oliviers vreesden bij elke straathoek voor een politie-agent. "Jullie valt me niet mee!" zei de Held minachtend. "Hè, hè, hè," ik zie je al in 't toppie van de mast met een lekker stormpie en hoep, van de ene kant naar de andere. Nee, voor zeelui deug je niet!"
"Schiet nou maar op!" riep Olivier I nijdig. " 'k Moet nog zien dat je opstijgt!" Door dat brutale antwoord maakte hij Oom Piets rechterwang ineens dik. Maar al weten wij wat dat beduidt, dit keer mogen we er blij om zijn. Plotseling kwam er schot in de voorbereidingen. Drie grepen en de Vliegende Draak stond in al zijn pracht en omvang op de grond. Dadelijk rukte de wind aan de vleugels en maar net op tijd kon de Oude Knutselaar die grote waaiers dichtslaan. "Roekoe," koerden de Pauwstaartjes, want die maakten in hun kooi een akelige duikeling mee.
"Hè, hè," hijgde oom Piet, "dat was op 't nippertje! Voel je nou, hoe dat ding trekt?"
De Oliviers moesten toen de Draak vasthouden. Nadat de vleugels waren dichtgeslagen, bestond geen gevaar meer voor zo'n onverwachte ruk, maar oom Piet nam graag z'n voorzorgen. Het ene eind van de staalkabel knoopte hij secuur aan de Draak, het andere eind even secuur aan een jonge eik.
"Als jullie de kabel nou rustig hebben laten vieren," legde hij ondertussen uit, "kan d'r niks gebeuren. Een zeemansknoop raakt niet los en die boom zit stevig in de grond." De pruim - je merkt 't wel - verhuisde weer naar de linkerwang en hij begon opgewekt te fluiten: "Een omnibusknol gat nimmer op hol, trara, trara, trara!" Dat was zijn lievelingsdeuntje. 't Lijkt me wel verstandig, dat je 't onthoudt.
"Is 't zover?" vroeg Olivier II en gebruikte van angst een holle stem. En I vroeg met klapperende tanden: "Mmoe.. moe... moettut... nou... nou-nou beslist?"
Daarna zeiden ze heel snel: "We willen die duiven niet eens hebben!"
"O," lachte de Oude Knutselaar, "daarom stijg ik niet op! 't Is om 't avontuur! Nou jongens, tot straks. Je zal es zien, hoe fijn ik met die waaiervleugels kan stijgen en dalen. Pak vast de kabel en laat langzaam vieren. Ik loop een eind weg en open dan de vleugels! Langzaam vieren die kabel! Dat's 't geheim!"
In het maanlicht zagen ze hem weglopen met zijn opgevouwen Draak. Hij liep zo ver, dat ze schrokken door de ruk aan de kabel.
"Hou vast!" gilde I. En "Daar gaat ie omhoog!" hijgde Olivier II.
Waarempel, een reusachtige zwarte vogel verhief zich van de grond en steeg snel in de richting van de maan. De Vliegende Draak had het luchtruim gekozen en aan zijn staart bengelde welgemoed oom Piet met zijn vogelkooi.