Jan - Jop
Geschreven door P.J. Cohen - de Vries, (18??-1924)
Met 4 platen van
Rie Cramer
Uitgave van W. De Haan - Utrecht, 1922
Ander werk van mevrouw P.J. Cohen - De Vries:
Het Druivejurkje, 1920 eveneens met platen van Rie Cramer
Kleine Mieuw en groote Kees, 1923
De bundel:Fleurige Liedjes, 1925. Uitgever: W. de Haan - Utrecht.
Dit boek is eveneens geïllustreerd door Rie Cramer met versjes van de schrijfster op muziek van (haar man) M.J. Cohen.
Kinderen uit m'n klas, 1933. Bevat kinderschetsen, die eerder in de "Nieuwe Rotterdamsche Courant" hebben gestaan.
Het vreemde eendje in de bijt, 1933
Jan - Jop is het verhaal over twee vriendinnen: Marie-Anna "Jan" genoemd, en Johanna Geertruida, kortweg "Jop" genoemd. Op school komen ze naast elkaar te zitten en samen beleven ze leuke avonturen.
Fragment uit het boek:
"Hier heb je nou onze beroemde Jan," stelde Jop voor, met haar arm om Marjan's schouder. Jenny stond op, boog onberispelijk en zei heel vormelijk: "Aangenaam kennis te maken."
Marjan had haar gewoon een hand willen geven en dan "dag Jenny" willen zeggen. Nu bleef ze verbluft staan, met haar eigen figuur verlegen en mompelde met een stijven hoofdknik iets van: "Dag, hm..." Ze wist warempel niet, of ze ook nog "juffrouw" moest zeggen.
Mevrouw Lansing redde den toestand "Allemaal een eindje opschuiven," zei ze vrolijk. "Jan, kom in 't kringetje. Je hebt zeker al koffie gedronken, maar een appeltje mag ik je nog wel geven, hè? Of heb je liever een mandarijntje?"
Jenny vond, dat ze toch wat zeggen moest tegen de vriendin des huizes. "U zit bij Jop in de klas, nietwaar?" begon ze hoffelijk.
"Hoor eens," barstte Jop los, voor Marjan haar mond nog had kunnen open doen, "alsjeblieft geen ge-U. Zij heet Jan en jij heet Jenny. En ze weet toch al, dat je pas dertien bent en dat je nog niet eens op de H.B.S. gaat."
"Ik denk niet eens, dat ik daar kom," troefde Jenny gevat. "Moeder vindt, dat de meisjes daar vaak ruwe manieren krijgen. Ze zegt, dat ze voor mij welopgevoedheid verre verkiest boven al die boekengeleerdheid."
"Nu, daar heeft ze niet zoo helemaal ongelijk mee," zei mevrouw met een bestraffenden blik naar Jop.
Kleine Mieuw en groote Kees
Geschreven door P. J. Cohen de Vries, (18??-1924)
Schrijfster van:
Het vreemde eendje in de bijt, Jan Jop e.a.
Met 54 platen van Bas van der Veer
Tweede druk 1931
Van Goor Zonen's Uitg.-Mij. - Den Haag
Boek uit
De Nieuwe Serie deel XVI
"Een serie boekjes elk bevattende een doorloopend verhaal"
Voor kinderen 6 - 9 jaar
Voor het eerst verschenen in 1923
Korte inhoud:
Dagelijkse belevenissen van het poesje Mieuw en de hond Kees, die in huis wonen bij Jan en Lientje. Ook de huishoudster Sien doet haar best om het kleine poesje manieren bij te brengen. Mieuw haalt echter allerlei kattekwaad uit en juist als Moeder zegt dat Mieuwtje maar weer terug moet naar vrouw Roelofs, wordt Mieuwtje zelf moeder. s'Morgens als Jan en Lientje opstaan, zien ze in Mieuwtjes mandje een nest van jonge poesjes. Nu moet ze zelf haar kindjes opvoeden en zal het met haar ondeugende streken wel uit zijn.
Eerste fragment uit het boek:
Lientje trok een klein karretje achter zich aan. De pop lag er in, op een lekker zacht bedje en onder een mooi gebloemd dekentje. Pop moest een beetje door den tuin rondgereden worden.
Maar nu ontdekte ze de kleine Mieuw en opeens bedacht ze wat. Nu moest Mieuwtje haar kindje zijn. Ze bracht de pop bij Moeder, die erwtjes zat te doppen.
"Moeder, wil u zoo lang op de pop passen? Ik ga een beetje met Mieuwtje rijden."
Mieuwtje werd op 't zachte poppebedje neergelegd. Dat beviel haar wel, ze rolde zich als een balletje in elkaar en bleef stil liggen. Ook toen ze met de bloemetjes-deken werd dichtgedekt. He ja, dacht ze, zoo lig ik kostelijk. En nu een lekker dutje!
Maar nu pakte Lientje haar bij haar kopje en tilde dat op. "Je hoofdje moet er boven, kindje!" zei ze ernstig.
"Nee, dacht Mieuwtje, "het moet er onder. Zoo, bovenop m'n pootjes. Zoo slaap ik veel lekkerder!" En meteen dook haar kopje weer omlaag.
"Och, kindje!" Lientje was heelemaal verschrikt. "Wat ga je nou beginnen? Zoo zal je stikken!" En weer haalde ze Mieuwtje's kopje boven 't dek. Maar zoodra ze 't losliet, trok Mieuwtje het weer in. "Dat is geen manier van doen," dacht ze. "Ik zou er een stijve nek van krijgen. Me dunkt, dat ik zelf toch wel weet, hoe ik liggen wil." En wip! daar sprong ze het karretje uit en holde weg, zoo hard ze kon.
Tweede fragment:
"Nu dacht ik toch, dat ik de manieren van de menschen wel zoowat kende," begon Mieuwtje op een avond, toen Kees en zij al ieder in hun mandje lagen. "Maar wat ik vanavond nu weer van ze gezien heb, dat gaat mijn katteverstand toch te boven."
"Hebben de kinderen soms gespeeld?" vroeg Kees, die na het eten met den Baas een flinke loop had gemaakt.
"Ik weet niet of ze dat spelen noemen," zei Mieuw. "Maar ik zou voor dat spelen feestelijk bedanken."
Nu werd Kees toch nieuwsgierig. "Wat hebben ze dan eigenlijk uitgevoerd?" vroeg hij.
"Eerst haalde de Vrouw een groote teil met water," vertelde Mieuwtje. "En toen trok ze die arme kinderen zoo maar het vel van het lijf af, 't eene stuk na het andere! En op 't laatst stroopte ze ook nog 't velletje van hun pootjes af!"
"En toen stopte ze ze zeker in 't water," zei Kees.
"Ja, is 't niet vreeselijk?" Mieuwtje rilde nog bij de herinnering.
"Ik verzeker je Kees, ze hadden geen haartje of geen wolletje meer op hun heele lijfje en zoo moesten ze in 't water! Net als die geplukte kip, die Sien verleden weer in de soeppan gekookt heeft. En 't gekste is, ze gilden en schreeuwden niet, ze deden nog net, of ze 't lekker vonden."
"Ze zijn toch niet gekookt?" vroeg Kees.
"Nee, toen ze eruit kwamen, leefden ze nog. Ze waren alleen erg nat en bibberig, maar toen wreef de Vrouw ze gauw weer droog. En toen - je kunt het misschien niet gelooven, maar ik heb 't heusch met m'n eigen oogen gezien - toen kregen ze allebei zoo maar een nieuw vachtje en toen waren ze weer heel! Alleen op hun pootjes, daar kregen ze geen nieuw velletje, maar toen konden ze ook niet loopen. Ze werden door Sien ieder op de beurt in een deken gerold en zoo naar boven gedragen! Begrijp jij daar nu een sikkepitje van?" vroeg ze ongeduldig.
"Zeker wel," zei Kees. "Ik vind er niets bizonders in. Omdat het vanavond zoo koud was, zijn de kinderen beneden bij de warme kachel gewasschen en verschoond. Anders gebeurt dat boven op de slaapkamer, zie je."
Het Druivejurkje
Een Sprookje
Door P. J. Cohen de Vries, (18??-1924)
Geïllustreerd door
Rie Cramer
Uit de serie: "Een voor Een" no. 3
Uitgever W. de Haan - Utrecht, 1920
Het boek bestaat uit 2 delen:
Eerste deel: In het Paleis
Tweede deel: In het Druivenland
Korte inhoud:
Eerste deel: In het Paleis
Op een mooie dag zit de koningin, die verdrietig is omdat zij naar een kindje verlangt, onder een boom in het park. Een klein aardmannetje wil haar troosten en zegt haar niet verdrietig te zijn, omdat men soms beter af is zonder kinderen. "Kinderen brengen niet altijd geluk, maar ook verdriet", zo zegt hij. Maar de koningin antwoordt: "Ik zou met alle liefde alle verdriet om mijn kind willen lijden. Alles beter, dan nooit moedervreugd gekend te hebben." Dan belooft het aardmannetje haar te helpen en toen het weer lente werd, werd er in het paleis een allerliefst prinsesje geboren. Zij werd Machteld genoemd en de koning en koningin waren zo blij, dat zij erg verwend werd. Haar minste verlangen werd dadelijk bevredigd. Zo wilde zij toen zij groter werd, in alles haar zin hebben en werd een echte dwingeland. Haar moeder vond alles goed, en haar stoute kuren werden al talrijker. Zo wilde zij vierkante pannekoekjes, een limonadefonteintje in het park en kersen, die zonder pit aan de boom gegroeid waren. Er ging geen dag voorbij, zonder dat je haar kon horen schreien en dwingen.
Op een dag wilde zij een jurkje, gemaakt van druivenschilletjes. Haar moeder vroeg de aardkabouter haar te helpen, doch deze weigerde, omdat Machteld nooit tevreden was en dan opnieuw iets onmogelijks zou wensen. Machteld besluit dan zelf naar de kabouter te gaan en om een druivejurkje te vragen. Na even nadenken zegt hij: "Goed, je kunt zo'n jurkje krijgen, maar je moet hem eerst verdienen."
Zo vertrekt Machteld op de rug van een hertje naar Druivenland.
De kabouter troost de verdrietige koningin: "Als zij terugkomt, zal zij genezen zijn, want wat haar scheelde was lelijker dan de ergste ziekte. Zij was bezig op te groeien tot een onuitstaanbaar mens."
Tweede deel: In het Druivenland
In het Druivenland laat het hertje Machteld achter in een klein huisje bij een oud vrouwtje, dat ijverig mandjes aan het vlechten is van druiventakjes. Haar prinsessejurkje word opgeborgen in de lade en Machteld krijgt de kleertjes van een boeren kindje aan. Dagelijks gaat ze met het oude vrouwtje mee naar de druivenakker, waar het vrouwtje onkruid wiedt tussen de wijnstruiken. Machteld weigert haar te helpen en gaat in de zon druiven liggen eten. s'Avonds vertelt het vrouwtje dat de druiven bestemd zijn voor arme zieke kinderen en dan schaamt Machteld zich voor het eerst. Aldus besluit ze het vrouwtje te helpen met mandjes vlechten en onkruid wieden.
Iedere avond komt het hertje, met op zijn rug de kabouter, de druivenmandjes halen. Als Machteld hem vraagt wanneer zij nu haar druivejurkje zal krijgen, antwoordt de kabouter, dat het al begint te groeien. En ja hoor, als Machteld die avond in de la kijkt naar haar prinsessejurkje, ziet zij onder aan de rand al de echte druivenkleur verschijnen.
Zo gaan de dagen voorbij en groeit het druivejurkje, doch helaas op een dag komt Machtelds oude fout weer boven; zij weigert hooghartig een arme jongen te helpen toen hij zijn broodzakje verloor en toen zij die avond in de la keek, was het druivejurkje voor de helft gekrompen. Machteld heeft veel berouw en maakt het weer goed als de arme jongen zijn voet blesseert en zij hem naar huis draagt. Als die avond de kabouter weer komt, zegt hij haar in de la te kijken en o, wat een verrassing: Het druivejurkje is klaar! Ze heeft het echt zelf verdiend! Ze past het snel aan, "Nu ben je een echt druivekindje", zegt het oude vrouwtje en plotseling is zij verdwenen, op haar plaats staat nu een toverfee. "Ik ben de fee van het Verlangen", zegt zij.
De fee neemt Machteld in haar armen en zweeft omhoog. Zo wordt Machteld terug naar het paleis gebracht, waar de koning en koningin verlangend op haar wachten. Het druivejurkje wordt in een glazen kistje bewaard, als herinnering, voor als Machteld weer eens stout en driftig zal worden, dan hoeft zij alleen maar in het kistje te kijken, om dadelijk weer lief te zullen zijn.
Fragment uit het boek:
Langzaam kwam de kabouter op haar toe. Toen stak hij beide handen in z'n zakken, trok de dikke wenkbrauwen samen en zei, een beetje spottend:
"Zoo, zoo! Hier hebben we dus de jonge dame, die zoo hard schreeuwen en gillen kan, dat wij 't hier hooren kunnen."
Hij stond haar maar op z'n dooie gemak te bekijken. En voor 't eerst van haar leven schaamde Machteld zich en begreep zij, hoe leelijk en dom het was, zoo'n keel op te zetten.
"En wat was er gisteren weer aan de hand?" vervolgde de kabouter. "Waar heb je zoo om gedwongen, dat je moeder er geen raad meer mee wist?"
"Ik wou zoo graag een druivejurkje hebben," zei het meisje zachtjes.
"Een wàt?" De dikke wenkbrauwen werden hoog opgetrokken.
"Een jurkje, van hetzelfde goed, waar de druiveschilletjes van gemaakt zijn. 't Zou zoo beeldig zijn. Maar je kunt het niet bij een koopman krijgen. 't Moet getooverd worden."
En opeens keek ze hem vriendelijk aan en vleide: "Kan jij tooveren? Toe zeg, geef me dan zoo'n jurkje. Ik zou er zóó blij mee zijn."
De kabouter stond naar den grond te kijken, en streek over zijn lange grijze baard. Hij scheen diep na te denken. Maar opeens hief hij 't hoofd weer op en zei: "Goed, je kunt zoo'n jurkje van mij krijgen. Maar je moet het eerst verdienen."
"Wat moet ik dan doen?" vraagt het prinsesje verbaasd.
"Ja, om te beginnen moet je op reis. Naar het Druivenland. Wil je dat?"
"O jawel, wat graag!" zei 't kleine ding dadelijk. Ze dacht: "Nu krijg ik toch m'n jurkje. En ik mag nog op reis ook."
Ondertusschen haalde de kabouter een gouden fluitje voor den dag. Hij blies er op en zei: "Nu zul je eens wat zien."
En daar zag Machteld een allerliefst hertje, dat door de struiken op haar toe kwam springen. Het droeg een rood fluweelen dekje, terwijl een leidsel van gevlochten gouddraad los over zijn rug hing.
"Och, wat een snoeperig dier!" riep zij uit, terwijl zij het hertje streelde. "Mag ik daarop rijden?"
"Durf je wel?" vroeg de kabouter. "'t Is een lange reis. 't Zal er vlug overheen moeten gaan."
De kleine prinses schudde haar krullen naar achteren. 'k Heb weleens op Vaders groote paard gezeten, en toen was ik nog niet bang." En meteen wipte zij in het zadel en greep de gouden teugels.
"Nu," zei de kabouter, "goede reis dan! En zie maar, dat je gauw je druivejurkje verdient."
Weer blies hij op zijn gouden fluitje. En daar begon het hertje te loopen. Eerst bedaard en langzaam. Toen al vlugger en vlugger. Maar Machteld werd niet bang. Heerlijk vond zij het! Nu waren zij het park al uit. Daar sprong het vlugge dier het bosch in, en was in een oogenblik met zijn lichte last tusschen de boomen verdwenen.