Een Kerstvacantie in de sneeuw
Door A. B. van Tienhoven, (1888-1931)
Met teekeningen van Is. van Mens, (1890- )
N. V. Uitgevers-Maatschappij Van Loghem Slaterus & Visser - Arnhem, 1919
N.V. Boek-, Courant- en Steendrukkerij v/h G. J. Thieme - Arnhem
Dit boek werd geschreven naar toestanden voor den oorlog en werd in het einde van 1918 opgenomen in de Kinderkrant van het Dagblad van Zuid-Holland en 's-Gravenhage.
Uit de Inleiding:
Toen dit boek geschreven werd, was het nog mogelijk, dat een Hollandsche jongen en meisje zooveel pret zouden kunnen hebben met Fransche, Duitsche en Engelsche vrienden en vriendinnen. De verschillende volkeren stonden toen niet als vijanden tegen over elkander en haatten elkander niet zoo, dat een Fransche jongen in een Duitsche niets als kwaad kan zien, en een Duitsche in een Engelsche misschien nog erger.
In één hotel konden ze toen logeeren zonder ruzie en voortdurende moeilijkheden.
Nu zijn we zoo ver, dat we den tijd weer zien naderen, waarin de haat gaat verflauwen. De welstand en de onbezorgdheid gaan weer terugkeeren, en spoedig zullen er ook weer Hollanders naar St. Moritz gaan en vrienden worden met Engelschen, Franschen, en Duitschers.
Korte inhoud:
Jan Bevers heeft een goed rapport van school en mag daarom in de kerstvakantie mee met zijn ouders en zijn twee jaar jongere zusje Marietje naar St. Moritz, waar zijn oudste zuster Sophie voor haar gezondheid in een pension is.
De familie reist per trein en neemt zijn intrek in een hotel. Jan en Marietje vinden al spoedig kameraadjes. Er is een engelse familie met drie kinderen en een duitse dame met haar zoontje Max. Ook is er een duits jongetje, dat een prins is en fatterig gekleed gaat. Hij wil aangesproken worden met "durchlaucht". Jan vindt dat maar niets en laat hem links liggen. Samen met Max haalt hij in het hotel veel kattekwaad uit. Zo laten ze de lift op en neer gaan, verwisselen de schoenen, die voor de deur staan om gepoetst te worden en doen zich voor als hulpje van de kapper en zepen zo een dikke man in en laten hem daarna aan zijn lot over.
Jan heeft veel belangstelling voor sport en leert snel. Skilopen, bobsleeën en sleetje rijden (skeleton) doet hij als de beste. Bij een wedstrijd op de village-run haalt hij, samen met Marietje, drie eerste prijzen. Zijn ouders zijn zo trots op hem dat ze taartjes gaan eten bij banketbakkerij Hanselman.
Jan mag met 20jarige studenten mee op skitocht naar Pontresina. Ze gaan door bossen en over gletsjers en bezoeken een ijsgrot. De volgende dag worden Jan en Max door de studenten overgehaald om mee te gaan bobsleeën en zonder dit aan hun ouders te vertellen gaan de jongens mee. Tijdens de bobsleerun gebeurt er een ongeluk. De bobslee valt om en Max breekt een been. De rest van de vakantie moet hij in het ziekenhuis doorbrengen, waar Jan hem iedere dag bezoekt.
Als de duitse prins jarig is, krijgen Jan en Marietje een uitnodiging voor een tailing-party, ze zitten op kleine sleetjes die achter een grote arreslee gebonden zijn en hebben veel plezier. Later wordt er een Gymkhana-race gehouden op het ijs. De kinderen moeten hoepelen, lopen met een ei op een lepel en allerlei hindernissen nemen.
Op 6 januari gaan ze weer naar huis. De vakantie is voorbij. Er wordt afscheid genomen van Max en Sophie, die nog een paar maanden moeten blijven en per trein keren ze terug in Den Haag. Als de school weer begint schrijft een bruingebrande Jan een lang opstel over de heerlijke kerstvakantie in de sneeuw.
Fragment uit het boek:
Met zijn drieën, Marietje, Max en Jan, bespraken ze het plan. Marietje moest van haar weekgeld aan Jan de helft leenen, anders zou hij den trein niet kunnen betalen. Ze zouden dan zeggen, dat ze met zijn drieën naar de Meierei zouden gaan, een uitspanning een half uur van het dorp, en daar den heelen middag met de slee glijden op de groote sleebaan, die zoo stijl naar beneden ging, dat je tot halfweg het meer kon doorglijden.
Om twee uur ging de trein.
Ze konden tweemaal de baan maken en dan om vijf uur terug zijn. Van hun ouders kregen ze permissie naar de Meierei te gaan en wat later op de thee te komen.
Het zestal trok er dadelijk na den lunch op uit. De heeren hadden gezorgd, dat de bob al aan het station was.
Naar Preda is van St. Moritz maar een half uurtje sporen. Daar werd uitgestapt en de zware bob naar den hellenden weg gesleept. Jan kreeg een plaatsje vlak achter den stuurman, Max voor den remmer. Langzaam ging het eerst, maar met steeds toenemende vaart, en op commando legden ze zich languit achterover en schokten dan rechtop, zoodat de slee een flinke duw voorwaarts kreeg en al harder en harder ging.
Bij de bocht waar Jan van uit den trein voor het eerst een bobslee had gezien, zwierden ze met een vaart naar boven, dat hij dacht dat ze zouden omslaan, maar de bob was zwaar en bleef in evenwicht. Daarna kwam een lang recht eind, waar ze bobden dat het een lust was, net of ze aan het race-roeien waren, en na nog een paar bochten, waarbij een gevaarlijke, waar de slee een klein beetje kantelde, en een paar rechte stukken, waar ze weer eens nieuwe vaart kregen, kwamen ze in iets meer dan 8 minuten den acht KM. langen weg naar beneden.
Nu moesten ze nog een half uur in het dorpje wachten en dan zou de trein hen weer naar boven brengen. Bergün is een klein dorpje, waar nog niet veel aan wintersport gedaan wordt en waar het er nog echt Zwitsersch uitziet.
Ze gingen in het oude dorpshotel zitten, in de antieke Zwitsersche kamer, die nog geheel ouderwetsch en naar Graubunder stijl was ingericht.